JavaScript is required for this website to work.
Binnenland

Quid monarchie (3)

Welke weg uit met het Belgische koningshuis?

Peter De Roover14/7/2012Leestijd 4 minuten

Op 10 juni 2012 organiseerde N-VA een colloquium over de toekomst van het Belgische koningshuis onder de titel ‘Quid monarchie’. Drie vakmannen belichtten het probleem en kwamen tot de slotsom dat er nog heel wat werk is vooraleer we in België kunnen spreken van een moderne monarchie die past in een democratie. Naar aanleiding van de troonsbestijging van Willem-Alexander hernemen we de bespreking die we er aan wijdden.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Na het vergelijkend overzicht van de financiering van staatshoofden in een aantal Europese landen door professor Herman Matthijs en de uiteenzetting over de specifieke Nederlandse situatie door professor Willem Konijnenbelt, volgde het referaat van Hendrik Vuye onder de titel: ‘monarchie of democratie: onverzoenbaar of toch niet?’ De Ronsenaar Vuye studeerde rechten, criminologie en filosofie, waarna hij doctoreerde in de rechten aan de KU Leuven. Hij doceert staatsrecht en rechten van de mens aan de Universiteit van Namen sedert 1993.

Vuye begon met op te merken dat er een taboe heerst over het thema in België en dat de structuren waarbinnen het koningschap in ons land nog grotendeels werkt, dateren van de periode van oprichting in 1830, dus uit de voor-democratische tijd. Onze monarchie steunt op een staatsrechtelijke legitimiteit (er bestaat een wettelijke basis uit 1830), maar geen democratische legitimiteit (toen werd het parlement verkozen door minder dan 1% van de bevolking).

In 1949 formuleerde de commissie Soenens interessante voorstellen, maar in de feiten werd er weinig werk gemaakt van de modernisering van het instituut ‘koning’. Ook de zogenaamde abortuscrisis van 1990 leidde er niet toe dat het instituut herdacht werd.

Zeven aanbevelingen

In zijn ruim beargumenteerde tussenkomst formuleerde Vuye een reeks aanbevelingen om de Belgische monarchie beter te laten aansluiten bij de basisbeginselen van de democratie. In ons land heeft de koning recht op de civiele lijst, terwijl de leden van de koninklijke familie een dotatie krijgen. Die dotaties steunen evenwel op een traditie, niet op een grondwettelijke verplichting. Het begrip koninklijke familie staat nergens bepaald en er wordt ook niet duidelijk gemaakt welke plichten staan tegenover de ruime vergoedingen. Vuye bepleit een duidelijke wettelijke basis voor de vergoedingen, met open afspraken. Dotaties kunnen enkel verbonden zijn aan een functie en niet aan een persoon (=voorstel 1). Die functionele dotatie veronderstelt een strikte afbakening van de verplichtingen van wie ze ontvangt (= voorstel 2). Het Congo-incident waarin prins Laurent betrokken geraakte in 2011 eindigde vreemd genoeg met een brief van de prins die zelf aangeeft hoe hij zich in de toekomst zal gedragen.

Vuye stelt verder voor de vergoeding op te splitsen in een zogenaamde A-gedeelte dat het salaris uitmaakt en het B-gedeelte, de onkostenvergoeding. Dat A-deel is vrij te besteden, maar wordt normaal belast. Deel B is wel belastingvrij, want gekoppeld aan de functie, maar wordt gecontroleerd. Zo krijgen we een transparante begroting van de monarchie (= voorstel 3). Nu staat bijvoorbeeld de kabinetschef van de koning, Jacques Ypersele de Strihou, op de betaalrol van het ministerie van financiën. De kosten voor het wagenpark lopen onverklaarbaar hoog op, zodat er zowaar per jaar acht basismodellen van een Porsche Cayenne kunnen worden aangeschaft met het bedrag dat voor die post wordt aangegeven. Er is dus duidelijk nood aan meer controle (= voorstel 4).

Vandaag kiest de koning zijn medewerkers vrij, zonder ministeriële medeondertekening. Nochtans kan een kabinetchef van de koning een politieke rol spelen. Het is dus noodzakelijk dat de medewerkers van de koning een duidelijk statuut krijgen (= voorstel 5). De directeur van de Nederlandse koning(in) wordt benoemd en ontslagen op voorstel van de minister-president.

De Koninklijke familie betaalt geen inkomstenbelasting op de civiele lijst of dotaties. De aankopen via de civiele lijst en dotaties zijn vrijgesteld van BTW en accijns. Hier stelt zich een grondwettelijk probleem, want artikel 172 van de grondwet bepaalt dat vrijstellingen of verminderingen van belastingen slechts kunnen worden ingevoerd door een wet. Dat is hier niet het geval. De oplossing met het A- en B-deel, inclusief een correcte fiscale behandeling, kan de misgroei rechttrekken (= voorstel 6).

De bevoegdheden van de koning steunen nog altijd grotendeels op de artikels van 1831. Maar de interpretatie en toepassing zijn sterk geëvolueerd. De mini-koningscrisis over de abortuswet in 1990 staat in schril contrast met de Mitterand-doctrine. Die Franse president verklaarde in 1993, in een periode van cohabitation met een meerderheid in het parlement die hem niet steunde: ‘Als het parlement een wet stemt, word ik een notaris en als ik moet handtekenen, dan handteken ik. Het is de wil van het parlement die zich dan opdringt.’ Mitterand beschouwde het tekenen van wetten als een geboden bevoegdheid, d.w.z. waarbij de functie oplegt wat er moet gebeuren. Vuye vindt dat een koning in een moderne monarchie geen beslissingen neemt en dat elke bevoegdheid een gebonden bevoegdheid moet zijn (= voorstel 7).

Rest ten slotte de rol van de koning bij de formatie. De hervorming in Nederland werd door professor Konijnenbelt uiteengezet (zie vorige deel verslag). In ons land is de impact van de koning nog zeer groot, zoals bleek tijdens de periode 2010-2011. We kunnen hier spreken over een ‘lek in het stelsel’. De koning kan in zo’n situaties zwaar ingrijpen en mee sturen. Bij de jongste regeringsonderhandelingen, en eigenlijk al sedert 2007, werd de vorst door bepaalde politieke partijen geïnstrumentaliseerd. Zo leren de cijfers dat 72,49% van de formatieperiode een socialistische politicus aan zet was, wat zwaar botst met de verkiezingsuitslag en al zeker met deze in Vlaanderen. N-VA behaalde 17,4% van de Belgische stemmen, maar zat slechts 6,63% van de tijd aan het roer.

Het gevoel overheerst dat de wil van de Vlaamse kiezer ruim onvoldoende aan bod kwam. Zo treedt de ‘Franstalige’ koning op als politieke actor en kan hij uiteraard geen verbindende functie spelen. De monarch dreigt dan eerder een splijtzwam te worden dan een onpartijdig staatshoofd. Vuye doet in deze aangelegenheid geen voorstel, omdat de verkiezingen in 2014 samenvallen. De deelstaatregeringen worden gevormd zonder tussenkomst van de koning en op initiatief van de grootste partij. Dat proces loopt parallel met de regeringssamenstelling op Belgisch niveau. Wat de uitkomst van die bijzondere situatie zal zijn, is koffiedik kijken, maar Vuye besluit ‘Wat wel zeker is, is dat de koning niet langer de enige koning zal zijn op het politieke schaakbord.’

De slottoespraak werd gehouden door kamerlid Theo Francken, die in afwachting dat het democratisch mogelijk wordt een republiek te vestigen in naam van zijn partij N-VA de voorstellen van Vuye voor een modern koningschap grotendeels onderschreef.

Voor de eerste twee delen van dit verslag, klikken op deel 1en deel 2

Peter De Roover was achtereenvolgens algemeen voorzitter en politiek secreteris van de Vlaamse Volksbeweging , chef politiek van Doorbraak en nu fractievoorzitter voor de N-VA in de Kamer.

Meer van Peter De Roover
Commentaren en reacties