JavaScript is required for this website to work.
radio

De ene bank is de andere niet

foto © Pixabay

Waarin Alain mijmert over voedselbanken en de maagd van Fátima.

De man die op het terras aan het tafeltje naast mij zit diept enkele euro’s op uit zijn broekzak en geeft het aan de bedelaar die met opgehouden hand voor hem staat.

Vriendelijke bedelaar

Ik schat dat de bedelende man ergens eind in de vijftig is. Hij ziet er niet echt uit als een bedelaar: hij draagt sneakers, heeft een jeans aan met daarop een grijs hemd en is nog in het bezit van de meeste van zijn tanden zie ik als hij vriendelijk naar de man naast mij lacht. ‘Gracias, que dios te bendiga‘, zegt hij vooraleer hij zijn tocht langs de cafétafels verder zet. Een vrolijke bedelaar, het is eens iets anders.

Aan de overkant van de droge rivier die Malaga in twee snijdt zie ik nog net de spits van de kerk van Nuestra Señora de Fátima. Misschien heeft hij wel tot onze lieve-vrouw van Fátima gebeden en komt zijn bede nu uit, bedenk ik me. Jaren geleden bezocht ik voor een televisieprogramma zelf een keer op een gloeiend hete dag de basiliek van Fátima, in Portugal. Het plein voor de basiliek is gigantisch groot en de stenen weerkaatsten genadeloos de warmte, herinner ik me. Dat kon de bedevaarders niet deren: sommigen kropen bij wijze van boetedoening op hun knieën over het plein naar de basiliek.

Van kwaad naar erger

Ik word uit mijn gepeins gehaald door de man naast me aan de tafel. ‘Het gaat van kwaad naar erger’, hoor ik hem zeggen tegen niemand in het bijzonder. Als hij ziet dat ik me naar hem omdraai, grijpt hij de kans om me aan te spreken.

‘Het gaat van kwaad naar erger, señor. Ik heb mijn advocatenpraktijk hier niet ver vandaan. Achter de hoek daarvan is een voedselbank. Voor mij is die voedselbank de thermometer van onze samenleving. Normaal staan daar ’s avonds zo’n man of vijf aan te schuiven. Tijdens het hoogtepunt van de coronacrisis waren dat er wel honderd. Gewone mannen en vrouwen die zonder werk waren gevallen. Daarna zakte het aantal weer tot zo’n vijf à tien mensen. Vandaag, door de inflatie en de energieprijzen, staan er opnieuw zo’n zestig mensen aan te schuiven omdat ze hun dagelijks brood niet langer kunnen betalen. En het is nog maar september. Het ergste moet nog komen.’

Ali

Ik ken de voedselbank waar hij naar verwijst. Jaren geleden reed ik er voorbij, toen ik met Ali Bey naar de immigratiedienst reed om voor hem een berg aan papieren te regelen. Ali was een Saharaoui, een inwoner van de Marokkaanse zuidelijke Sahara – vroeger de Spaanse Sahara – die uit een vluchtelingenkamp in Algerije kwam, op de grens met Marokko. Ali werkte bij mij op de finca om de paarden te verzorgen.

Een goudeerlijke vent die – toen ik hem bij het sollicitatiegesprek vroeg of hij iets van paarden kende – bekende dat hij nog nooit een paard van dichtbij had gezien, maar dat hij wel al had gewerkt met kamelen. U begrijpt natuurlijk dat ik hem toen meteen ter plaatse een job aanbood. Toen we allerlei papieren in orde moesten brengen om zijn vrouw te laten overkomen vanuit Algerije reed ik met hem naar Málaga.

Tot zijn groot jolijt herkende hij nog heel wat plekken van toen hij in de stad had gewerkt als hulpje in de bouw. ‘Dáár’, wees hij, ‘daar is dat gebouw waar ik elke avond eten ging halen. Gratis!’ Het bleek een voedselbank te zijn. ‘Maar je had toch werk?’ vroeg ik ‘m. ‘Ja natuurlijk, maar daar in dat gebouw was het eten gratis, en zo kon ik meer geld naar huis sturen.’

Het was een logica waar ik niet tegen op kon. Ik besloot het verhaal maar niet te vertellen aan de advocaat naast me op het terras. Voor je het weet denkt zo iemand dat je er slechte bedoelingen mee hebt, en belt hij de gedachtenpolitie, terwijl ik het gewoon een mooi verhaal vind. Het leven zoals het is.

Zij aan zij

De advocaat drinkt zijn koffie leeg en wenkt de garçon voor de rekening.

‘Twee euro’, zegt de ober.

De man tast in zijn zakken, maar vindt geen centen. ‘Ik heb mijn portefeuille op mijn bureau laten liggen en mijn laatste eurocenten daarnet aan de bedelaar gegeven’, mompelt hij ontdaan.

De garçon zuigt wat lucht tussen zijn tanden, zoals alleen mannen in een uniform dat kunnen.

‘Ik betaal meneer zijn rekening wel’, zeg ik terwijl ik een muntstuk van twee euro op het tafeltje leg. De advocaat glimlacht verlegen. ‘Gracias señor, muy aimable‘, zegt hij opgelucht en schudt me de hand.

De nada‘, antwoord ik. Want wie weet hoe de wereld er morgen uitziet. Misschien staan we dan wel zij aan zij aan te schuiven bij de voedselbank.

Alain Grootaers (1964) was achtereenvolgens profvoetballer (1 jaar), journalist (altijd al), hoofdredacteur, uitgever, radio- en tv maker, auteur, olijfboer, reisorganisator en documentairemaker. Sommigen zouden zeggen: twaalf stielen en dertien ongelukken maar zelf houdt hij het op: uomo universalis. Hij woont op een boerderij in Andalucía.

Commentaren en reacties