JavaScript is required for this website to work.

Benito Mussolini of de ‘eerste politieke popster’

Pieter Jan Verstraete17/12/2021Leestijd 3 minuten
TitelMussolini: de eerste fascist
AuteurHans Woller
UitgeverAlfabet Uitgvers, Amsterdam
ISBN9789021340203
Onze beoordeling
Prijs€ 29.99

De Italiaanse fascistische leider Benito Mussolini is steeds omgeven geweest door mythes en legendes. Hij heeft daar zelf hard toe bijgedragen. Immers al vroeg ontdekte hij de mogelijkheden van de publieke media te eigen bate. Hij was de ‘eerste popster in de politiek’, schrijft zijn meest recente Duitse biograaf Hans Woller in zijn boek Mussolini: de eerste fascist, dat oorspronkelijk in 2019 in het Duits verscheen.

Restauranthouder
In zijn boek ontkracht Woller tal van bekende Duce-legendes. Al meteen in het eerste hoofdstuk verwijst Woller de bewering dat vader Mussolini uit een arm, proletarisch milieu stamde naar de prullenmand. Zijn vader was weliswaar hoefsmid, maar was tevens restauranthouder en bezat een stuk grond dat hij verpachtte. Zijn moeder was onderwijzeres met vast werk en erfde vlak na de millenniumwisseling een kleine som, waarmee het echtpaar een boerderijtje kocht. Hun drie kinderen genoten een degelijke opvoeding en kwamen steeds op de eerste plaats. Van een proletarische opvoeding was helemaal geen sprake. Zijn ouders spraken Italiaans in plaats van het lokale dialect. Als scholier las de jonge Benito veel en interesseerde zich voor politiek (een ‘fel antiklerikaal socialisme’) dat hij van zijn vader meegekregen had.

Georges Sorel

Maar toch: wegens geldgebrek kon er van een universitaire studie voor Benito geen sprake zijn. Op zijn achttiende bezat hij een tomeloze energie, gecombineerd met een grote afkeer van het belegen liberalisme van de betere kringen.

De belabberde toestand van Italië belette dat hij vlug werk vond. Van een loopbaan in het onderwijs kwam niets terecht. Zoals zovele leeftijdsgenoten diende hij zijn geluk te beproeven in Zwitserland, vanouds een broeinest van extreemlinkse politieke gedachten. De jonge Mussolini verdiepte er zich in het politieke werk van Angelica Balabanoff, Vilfredo Pareto en vooral Georges Sorel.

Na zijn Zwitserse avontuur kwam de extreme socialist in Trentino terecht, destijds onder Oostenrijks gezag, waar hij een heel eigen agressieve stijl van actievoeren ontwikkelde. Hij bracht de partij en de plaatselijke partijkrant opnieuw tot leven en was berucht omwille van zijn agressieve stijl. Na korte tijd werd hij naar Italië uitgewezen, wat binnen de Italiaanse socialistische partij niet onopgemerkt bleef.

Lichaamscultuur

Agitator Mussolini maakte binnen korte tijd carrière binnen de socialistische partij. Toen begonnen de problemen pas goed. De gematigde socialisten vonden hem rond 1914 te radicaal en de revolutionairen vonden hem te anarchistisch, te dictatoriaal en te onberekenbaar. Daarbij kwam nog dat door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog het internationale socialisme als een kaartenhuisje ineenstuikte. Geheel tegen de partijlijn in brak Mussolini in het openbaar een lans voor oorlogsdeelname aan de zijde van de geallieerden. Gevolg was dat hij uit de partij gezet werd, en zijn eigen weg, de zgn. ‘derde weg’ ging. Hij vond de term fascisme uit.

Mussolini, een doorgewinterde politicus, hechtte groot belang aan de lichaamscultuur. Hij ventte zijn eigen lichaam nadrukkelijk uit in de fascistische propaganda, en beklemtoonde in zijn toespraken de schepping van de fascistische mens als de ‘nieuwe mens’, waarbij lichaam boven geest ging. Italië diende hervormd te worden tot één groot krachtig lichaam. In 1929 kende de Duce-cultus door het concordaat met het Vaticaan, een eerste hoogtepunt. Een tweede maal was dat het geval in 1936 met de overwinning op Ethiopië.

Imperialist

Il Duce was een dermate geslepen politicus, aldus Woller, dat hij op perfecte wijze de kunst verstond om de verschillende vleugels van zijn partij steeds te vriend te houden, de diverse opties hield hij lang open, bespeelde gewiekst het volk en collega-politici, en vernederde of vernietigde op het juiste moment en de juiste plaats zijn tegenstanders.

Volgens Woller was Mussolini meer een imperialist dan een fascist. Bij zijn veldtocht in Abessinië toonde het fascisme zijn ware gezicht. De gewelddadige moorden door het gebruik van gifgas werden vergoelijkt met forse uitspraken over de minderwaardigheid van de volken die onderdrukt waren en ook deels uitgeroeid dienden te worden.

Italië had in zijn ogen evenveel recht op koloniën als andere grote mogendheden. Eerste aarzelde de ‘eerste fascist’ nog om zijn territoriale aanspraken in Europa te laten gelden. Hij wachtte tot Hitler de vijandelijkheden opende om dan zelf toe te slaan in de Franse Alpen (juni 1940) en Griekenland (oktober 1940). Tot zijn grote woede moest hij echter vaststellen dat zijn generaals er niets van bakten, en door de Grieken en Fransen verslagen werden, wat dan weer de woede opwekte van Hitler die zijn compagnon uit het Griekse moeras moest halen waardoor de veldtocht tegen de Sovjet-Unie een maand vertraging opliep.

Joden

Woller schrijft verder onder meer dat het antisemitisme en racisme van Mussolini geen Duitse import was. De Duitse historicus laat duidelijk zien dat Mussolini’s antisemitisme van veel oudere datum was, en dat Mussolini heel makkelijk Hitler tegemoetkwam bij het uitroeien van de joden. De Duce was op de hoogte van het lot van de joden maar deed niets om het te voorkomen. In eigen land verklaarde hij dat de joden geen onderdeel van het Italiaanse volk vormden.

Ondanks de beknoptheid van zijn biografie schetst Woller een overtuigend beeld van de aard van Mussolini (‘Mussolini was helemaal niet lachwekkend’), de wijze waarop hij als ‘eerste fascist’ aan de macht kwam, zijn ideologie trachtte te vestigen in de hoofden van de Italianen, en de diverse redenen van zijn val. De wreedheid waarmee Mussolini vermoord en achteraf verminkt werd, brengt Woller aan het einde van zijn heldere en vernieuwende biografie tot de uitspraak dat het erop leek dat de woedende massa ‘hun eigen betrokkenheid bij het fascisme wilde uitwissen’.

Met eindnoten, bibliografie, illustraties en register.

 

 

 

Pieter Jan Verstraete (1956) is bibliothecaris in Kortrijk maar wijdt zich al zijn hele leven aan de geschiedschrijving van de Vlaamse Beweging. Hij is de biograaf van o.a. Hendrik J. Elias, Odiel Spruytte, Reimond Tollenaere, Leo Vindevogel en tientallen militanten uit de Vlaamse Beweging. Momenteel werkt hij aan een monumentale biografie van Staf De Clercq.

Commentaren en reacties