JavaScript is required for this website to work.

Burgerschap: wat is het en wat kun je ermee?

Mathieu Cockhuyt25/11/2021Leestijd 4 minuten

‘Ask not what your country can do for you, ask what you can do for your country.’ Met deze beroemde woorden appelleerde president Kennedy tijdens zijn inauguratiespeech op 20 januari 1961 op het burgerschap van het Amerikaanse volk. Meer dan tweeduizend jaar eerder schreef de Griekse filosoof Aristoteles al dat ‘wie niet in staat is deel te nemen aan een gemeenschap, of daaraan geen behoefte heeft omdat hij uit zichzelf genoeg is, geen deel uitmaakt van een polis, en dus ofwel een beest of een god is’. Maar wat is burgerschap nu eigenlijk? En wat kun je ermee? In En nou mag ik even! ondernemen bijzonder hoogleraar en lid van de Tweede Kamer Evelien Tonkens en columnist Menno Hurenkamp een poging om de gemeenplaatsen te overstijgen en het abstracte begrip ‘burgerschap’ een moderne invulling te geven. 

Democratie

Tijdens deze pandemie lieten we onze grondwettelijke vrijheden en rechten te gemakkelijk beknotten door ministeriële besluiten. Daardoor plaatste de uitvoerende de wetgevende macht de facto buitenspel. De scheiding der machten werd opgeheven. Met de huidige pandemiewet wordt de opheffing van de scheiding der machten zelfs nog verder verankerd. Het land wordt bestuurd door een meerderheid waarvoor de Vlaming niet heeft gestemd. De federale regeringsonderhandelingen zijn niets minder dan een Processie van Echternach geworden.

Recente peilingen geven aan dat voor een kwart van de Belgen de parlementaire democratie op de schop mag. Meer dan één op de drie zou zelfs liever geregeerd worden door één machtige leider. Burgerschap is dus actueler dan ooit. Met de aanname van het wetsvoorstel ‘verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs’ door de Nederlandse minister van Onderwijs Arie Slob (CU) werd de kiem voor dit boek gelegd. Met deze wet kreeg burgerschap namelijk een prominente plaats in het Nederlandse curriculum. 

Res publica

De auteurs van En nou mag ik even! vertrekken vanuit de premisse dat we als burgers in een ‘lotsgemeenschap leven waarin niemand precies hetzelfde denkt, en we het maar met elkaar moeten, zien uit te houden’. Volgens Tonkens en Hurenkamp is het de liberale democratische rechtsstaat die een vreedzame samenleving mogelijk maakt. ‘Burgers hoeven het niet over alles eens te zijn, maar ze moeten elkaar wel verdragen en zich aan de wet houden.’

Burgerschap is een containerbegrip met een wollen imago. Maar het gaat zoveel verder dan eens een dagje vrijwilligerswerk verrichten of het doneren van bloed — beiden vooral blijven doen. Het is het opeisen van je eigen democratische stem. Burgerschap betekent dat wij, alle burgers, ongeacht individuele eigenschappen, gelijk zijn voor de wet en de overheid ons ook zo moet behandelen. Maar ook daar eindigt het niet. De rechten van het individu zijn de plichten van de gemeenschap én vice versa. Dat laatste durven liberale denkers nogal eens vergeten. ‘Burger kan je alleen zijn in relatie tot een gemeenschap die jou rechten en plichten geeft.’

Verbeelde gemeenschappen

We leven vaak dicht op elkaar, op een gedeeld lapje grond, met allemaal mensen die je persoonlijk niet kent, maar met wie je het wel af en toe eens moet worden. Sinds Imagined Communities (1983) van Benedict Anderson weten we dat om onze solidariteit en democratie in stand te houden we ‘verbeelde gemeenschappen’ construeren. ‘Contingent, maar niet arbitrair’ zoals de socioloog Mark Elchardus daarover stelt. 

In het onvolprezen Reset verwijst Elchardus naar de Franse historicus Marcel Gauchet. Die schrijft dat ‘het burgerschap veronderstelt dat je afstand doet van je particuliere eigenschappen om het publieke domein te betreden’. Daarbij maken we als samenleving een opdeling tussen private en publieke cultuur. We beseffen dat je niet alles vanuit je private cultuur kunt meesleuren naar het publieke domein. Dat publieke domein wordt gekenmerkt door een verbondenheid op vlak van taal, instellingen, cultuur, waarden en normen — de moribus, artibus et adfinitatibus.

Dat is dé pointe van het verhaal. Tonkens en Hurenkamp argumenteren dat een samenleving geen huis is waar iedereen zich op alle plekken thuis moet voelen, maar dat een minimale civis romanus sum onontbeerlijk is. Het beste vehikel om dat te realiseren is de natiestaat. Dat wist Hannah Arendt al toen ze schreef dat ‘wereldburgerschap niet veel waard is omdat er geen staat is die daarvoor opkomt’. 

Samen-leven

Een samenleving die zich focust op wat haar scheidt in plaats van wat haar bindt, maakt samen-leven onmogelijk. Daarom is het noodzakelijk om de samenleving niet te benaderen als een verzameling van minderheden, maar als een gemeenschap van individuen gebaseerd op burgerschap — in plaats van op religie, afkomst of huidskleur. Uiteraard is dat in homogene samenlevingen gemakkelijker dan in onze huidige heterogene wereld. En uiteraard is dat niet evident in een geliberaliseerde en geglobaliseerde wereld waarbij individualisering zorgt voor ontworteling en erosie van het sociaal weefsel.

Tonkens en Hurenkamp schrijven dan ook dat liberale denkers soms wel wat republikanisme kunnen gebruiken. ‘Vanuit de individualistische politieke theorie zijn er weinig mogelijkheden om met collectieve problemen om te gaan. Republikeinen erkennen het belang van een publiek debat over publieke zaken.’ Het boek maakt een opdeling tussen liberalen en — republikeinse — communitaristen. Die laatsten zien de gemeenschap als een niet door te knippen band waarbij elke persoon een schakel is tussen verleden en toekomst, tussen voorouders en nakomelingen. 

Gezond overheidswantrouwen

Burgerschap is in de eerste plaats een werkwoord. Het vraagt een hoop werk van alle betrokkenen. Het kost veel organisatie, verdraagzaamheid en geduld om te zorgen dat mensen elkaar als gelijken erkennen en vreedzaam omgaan met onderlinge verschillen. Maar bovenal betekent het emancipatie. Bij de parlementaire democratie verkiezen burgers hun eigen elite en maken ze een einde aan de heerschappij van koningen en adel. Dat is althans het ideaalbeeld. En nou mag ik even! komt als geroepen en leest als een laagdrempelige inleiding in een wezenlijk, maar vaak misbegrepen begrip.

Mathieu Cockhuyt staat op de 12de plaats op de Oost-Vlaamse N-VA-Kamerlijst. Hij is parlementair medewerker van Kamerlid Valerie Van Peel (N-VA) en voorzitter van Jong N-VA Gent. Mathieu studeerde sociale wetenschappen (HoGent), criminologie (UGent) en bestuurskunde (UGent).

Commentaren en reacties