JavaScript is required for this website to work.

Een vermakelijk reisverslag

Manu Van der Aa29/7/2022Leestijd 3 minuten

Virginie Loveling (1836-1923) is een van de weinige Vlaamse vrouwen die in de negentiende eeuw naam wisten te maken in de literatuur. Tegenwoordig geniet ze vooral bekendheid vanwege het dagboek dat ze tijdens de Eerste Wereldoorlog bijhield en dat in 1999 voor het eerst werd uitgegeven onder de titel In oorlogsnood, waarvan ook een elektronische editie beschikbaar is. Haar roman Een revolverschot (1911) werd recent herdrukt, met een nawoord van Annelies Verbeke, die ook meewerkte aan een podcast over het boek.

Uitgeverij Het Davidsfonds, die onder leiding van Toon Horsten een nieuw elan heeft gevonden, komt nu met een mooie heruitgave van Een winter in het Zuiderland (1890), voorbeeldig ingeleid door Loveling-biograaf Ludo Stynen. Het boek is een licht geromantiseerde versie van de aantekeningen die Loveling maakte tijdens haar reis in de winter van 1886-1887 naar de Franse riviera en Italië. De toen vijftigjarige auteur schrijft in de derde persoon over zichzelf en vermomt zich als Livie Lane. Ook een paar andere namen wijzigde ze op soms nogal doorzichtige manier, maar veel verder ging de fictionalisering volgens de inleider niet.

Pensionleven in Nizza

Het grootste gedeelte van het boek speelt zich af in Nice of Nizza, zoals Loveling de pas in 1860 bij Frankrijk gevoegde stad meestal noemt. Daar verbleef ze samen met een bevriend koppel gedurende enkele weken in een pension. Heel veel aandacht besteedt ze niet aan wat er in Nice en omstreken te zien of te beleven valt, wel aan de beschrijving van het pensionleven en de relatie tussen de gasten. Zelf heeft ze een langdurige flirt met de Engelsman Mister Fairban, maar ze houdt hem als een volleerde cockteaser vakkundig op afstand. ‘Maar Virginie toch!’, schreef de verbaasde kunstschilder Willem Geets haar na lectuur van het reisverhaal.

Opvallend is de manier waarop ze de gasten typeert en vaak een bijnaam geeft. Zo wordt een meisje, dat ‘slank, licht en mager als een mug’ is, nadien het Mugje genoemd. Een man wordt de Pasja en andere vrouwen krijgen weinig flatterende bijnamen als het Rapengezicht of de Paardenkop. Het doet denken aan wat Lovelings neefje Cyriel Buysse ook geregeld deed, bijvoorbeeld in zijn roman Het Ezelken.

Potsierlijke dialogen

In brieven aan zijn tante toonde Buysse zich overigens erg enthousiast over Een winter in het Zuiderland. Maar hij zal toch ook wel moeite hebben gehad met de al te literaire schrijftaal. Vooral sommige dialogen klinken de hedendaagse lezer haast potsierlijk in de oren. Dat mag dan wel de mode van de tijd geweest zijn, Buysse zelf, en vóór hem Multatuli, hadden toch al aangetoond dat het ook anders en beter kon.

Maar eens de lezer aan dat taalgebruik gewend is, biedt dit boek alleen maar leesplezier. Loveling is een uitstekende observator en gaat, als Livie, ook vaak in discussie over toen heikele onderwerpen. Zo sympathiseert ze als flamingante met de plaatselijke bevolking die ijverde voor het gebruik van het Provençaals. Ze bezoekt wel veel kerken en kerkhoven, maar neemt als ongelovige de Kerk en de clerus geregeld op de korrel. Bijna alle pastoors die ze ontmoet zijn vuil en slordig gekleed: ‘Bij ons houdt de geestelijkheid meer decorum.’

Kritisch door Italië

Op het wekenlange verblijf in Nice volgt een reis door Italië. Hier is het wel sightseeing geblazen en Loveling toont zich van haar kritische kant. Via Genua gaat het naar Pisa en de befaamde toren: ‘Helaas, het was een teleurstelling! Zij had hem wat schever gewild!’ Dan Rome, waar het veel te druk is en de koetsiers bedriegers zijn. Ze bezoekt er alle bezienswaardigheden en is onder de indruk, al durft ze ook zeggen dat er aan de thermen van Caracalla wel wat op te ruimen valt.

Vervolgens naar het treurige, vuile Napels: ‘indien de spreuk “Napels zien en dan sterven” op hen moet toegepast worden, zijn zij bestolen: zij hebben geen waar voor hun geld of liever voor hun moeite’. Nee, dan Florence: ‘een reine stad (…) alle dingen hebben een uitzicht van orde en netheid’. In Venetië ligt er sneeuw en is het erg koud, het lagunewater is erg vervuild: ‘er drijven hooi, papier, schillen, rotte appelen en alles op wat men liefst niet ziet’. In Milaan bezoekt ze de dom: ‘zeer groot, maar niet groots’, al speelde haar bijziendheid haar hier evenals in de Sixtijnse kapel danig parten. (Waarom ze geen bril droeg, is een raadsel.) Tot slot is er nog een bezoek aan de begraafplaats van Milaan waar er toen al aan crematie gedaan werd, een praktijk waar Loveling wel voor gewonnen leek, al is ze 36 jaar later wel gewoon begraven.

Binnenkort is de literaire canon opnieuw aan herziening toe. Om aan de tot op zekere hoogte terechte roep om vervrouwelijking van de lijst tegemoet te komen, is Virginie Loveling een valabele kandidate. Niet omdat ze een vrouw is, maar wel omdat ze tot de beste schrijvers van haar generatie behoort.

Een winter in het Zuiderland is beschikbaar in onze webwinkel.

 

Manu van der Aa (1964) is literatuurhistoricus en stichtend redacteur van het literair-historisch tijdschrift Zacht Lawijd. Hij publiceerde o.m. over E. du Perron, Michel Seuphor, Gerard Walschap, Alice Nahon, Paul-Gustave van Hecke en Paul Méral.

Commentaren en reacties