JavaScript is required for this website to work.

Even fascinerend als onvatbaar

Jef Abbeel9/5/2020Leestijd 5 minuten
TitelGeen zee te hoog
SubtitelJapan en de Japanners in de 21ste eeuw
AuteurPaul Muys
UitgeverUitgeverij Vrijdag
ISBN9789460018640
Onze beoordeling
Aantal bladzijden295
Prijs€ 22.49
Koop dit boek

Ondanks het feit dat het land voorbijgestoken is door China als tweede economische grootmacht, toont Paul Muys in Geen zee te hoog overtuigend aan dat Japan, ondanks alle uitdagingen die het heeft moeten overwinnen, nog steeds meetelt.

Opkomst van een supermacht

Sinds de verplichte opening van het tot dan geïsoleerde Japan door de Amerikanen in 1853, kende het land een stormachtige ontwikkeling. Vanaf 1868 moderniseerde het zo snel dat het in één generatie uitgroeide tot een grootmacht en nog voor 1900 een einde kon maken aan de ongelijke handelsverdragen die het werden opgelegd door het Westen.

In 1894-95 veroverde het Korea, vazalstaat van China, dat bovendien Formosa, het huidige Taiwan, moest afstaan. In 1904-05 versloeg het Rusland in de strijd om Mantsjoerije. Voor het eerst sinds de Mongolen werd een Europees land vernederd door een Aziatisch.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog vervijfvoudigde de industriële productie door de toegenomen vraag uit Europa. Ondertussen zette zich echter een doorgedreven militarisering voort die culmineerde in de Japanse bezetting van Mantsjoerije in 1931.

In 1937 vielen de Japanners nog eens China binnen en richtten een waar bloedbad aan in Nanjing. De bezetting van Frans Indochina, gevolgd door het Amerikaanse olie-embargo, leidden tot de aanval op Pearl Harbor en de Tweede Wereldoorlog.

Ondanks de snelle verovering van bijna heel Zuidoost Azië, draaide de oorlog uit op een ramp. Tegen 1945 waren hele steden door bombardementen vernietigd, was de bevolking ondervoed en werd het land bezet door de Amerikanen. Die dreven een grondige demilitarisering en democratisering door. Japan werd zo een bolwerk tegen het communistische Noord-Korea en China.

Heropstanding

De snelle comeback van Japan na de oorlog was een mirakel. De Koreaanse oorlog zorgde voor massale Amerikaanse orders. Tegen 1960 was Japan nummer één in scheepsbouw. De autosector volgde met een export van meer dan één miljoen auto’s per jaar in de jaren 1970. In 1962 overtrof het BNP reeds dat van Frankrijk. In 1964 mocht het land – met veel succes – de Olympische Spelen organiseren. Met een jaarlijkse groei van 11% verdubbelde het inkomen elke zeven jaar.

In december 1989 stortte de beurs in en begon een recessie die duurde tot 2010. In 2018 bedroeg de schuld 235% van het BNP en werd elk kind geboren met een schuld van 100.000 euro. Vanaf de jaren ‘90 kregen Japanse merken als Sony ook steeds meer concurrentie van het goedkopere Samsung (Zuid-Korea) en Huawei (China). Mede daardoor is Sony uitgeweken naar de muziek- en filmwereld en gameconsoles zoals PlayStation.

Ook andere grote bedrijven innoveerden te traag. Voornaamste oorzaak was het monopolie van oude Japanse mannen aan de top: geen vrouwen, geen buitenlanders en nauwelijks jongere ondernemers. Japan blijft wel een belangrijk leverancier van elektronica voor de iPhones van Apple, de Boeing 787 Dreamliner en Tesla-batterijen. En het is wereldkampioen in robotica.

Democratie?

Misschien het fascinerendst voor de Westerling zijn de grote cultuurverschillen. Ook al is Japan een democratische, constitutionele monarchie, blijven er opmerkelijk veel verschillen met het Westen. Zo heeft het land, in tegenstelling tot Duitsland, zijn oorlogsverleden nog steeds niet van zich afgeschud, zoals de controverse rond bezoeken van politici aan het Yasukuni-schrijn aantoont. Vriendjespolitiek bestaat ook en de rechterlijke macht mist onafhankelijkheid, zoals Carlos Ghosn ondervond.

Ook op vlak van de pers scoort het land slecht. Hoewel Japanners massaal kranten lezen, met oplagen tot wel twaalf miljoen per dag, bieden die geen kritische pers. Qua persvrijheid staat het land op de zevenenzestigste plaats wereldwijd. Deel van het antwoord ligt bij zelfcensuur.

De opkomst bij de verkiezingen bedraagt slechts 50%. Velen vinden dat hun stem weinig uitmaakt. Zo heeft de huidige premier Shinzo Abe al zes verkiezingen op rij gewonnen en is hij al aan de macht sinds 2012.

Stereotypes

Japanners werken veel, slapen weinig en proberen die slaap overal in te halen, zo luidt het stereotype. En daar is ook veel van aan. Het neo-confucianisme zorgt voor gehoorzaamheid, respect, trouw aan het bedrijf en grote werklust. Maar het massale overwerk van 25 uur per week heeft ook een keerzijde: stress, hartziekten en zelfmoord. Ook scholieren werken hard: gemiddeld twaalf uur per dag, zes dagen per week. De productiviteit per uur ligt er echter verrassend lager dan in vele Westerse landen.

Stakingen waren er veel in de jaren ’70, maar zijn tegenwoordig zo goed als onbestaande. Slechts 15% van de bevolking is lid van een vakbond. Eén op zes Japanners – zo’n 20 miljoen mensen – leven onder de armoedegrens, maar door het taboe geeft niemand toe dat hij arm is.

Gelijkheid man-vrouw

Ook op het vlak van gelijke rechten tussen man en vrouw blijven er grote verschillen. De loonkloof bedraagt 25% en vele vrouwen stoppen met werken zodra ze een kind krijgen. Niet verwonderlijk wanneer één op vijf vrouwen botweg ontslagen wordt zodra ze haar zwangerschap meldt aan de baas, di t nog los van het tekort aan kinderopvang. In de regering zat tot 2019 maar één vrouw en slechts een kwart van de artsen is vrouwelijk: bij toelatingsexamens werden ze jarenlang gediscrimineerd. Zo blijft de Japanse vrouw vooralsnog vastzitten in haar traditionele rol van vooral huisvrouw.

Vergrijzing en immigratie

De bejaarden, goed voor een kwart van de bevolking, zijn er beter aan toe. Nergens wordt men ouder dan in Japan. Het land telt 70.000 honderdjarigen. Het geboortecijfer daarentegen is lager dan ooit. Sinds 2011 daalt de bevolking met gemiddeld 600.000 per jaar. De steden zijn overbevolkt, maar het platteland loopt leeg. De kosten voor gezondheid en bejaardenzorg stegen van 11% van het BNP in 1991 naar 22% in 2019.

De gezinnen zijn klein: gemiddeld heeft men 1,5 kind, ver onder het peil dat nodig is om de bevolking op peil te houden. Een volledig pensioen krijgt men pas vanaf 71 jaar.

Opvallend genoeg lossen de Japanners hun vergrijzing niet op door immigratie, zoals in het Westen. Met slechts 2% buitenlanders is Japan een van de etnisch meest homogene landen ter wereld. Men houdt van raszuiverheid en heeft angst voor terreur. Bedrijven laten hun auto’s liever in het buitenland fabriceren dan gastarbeiders in te voeren.

Officieel heeft Japan geen leger, wel een stevige zelfverdedigingsmacht die grondwettelijk nooit een ander land mag aanvallen. De Japanse defensie rekent dan ook sterk op de VS, wat nodig is, gezien de soms gespannen verhoudingen met de buurlanden. Met Rusland is er nog steeds geen vrede wegens de Koerilen, eilandjes die belangrijk zijn voor vis, olie en aardgas. Idem met China, de grootste afnemer van Japanse producten, om de Senkaku-eilanden en om het oorlogsverleden. Verder met Zuid-Korea om twee eilandjes, troostmeisjes en dwangarbeid tussen 1910 en 1945. Met Noord-Korea is er ruzie om de herhaalde raketlanceringen en 17 Japanners die in 1973 ontvoerd werden.

Conclusie

Hoewel hij het probeert, stelt Muys finaal dat we de Japanse cultuur nooit helemaal kunnen doorgronden. De kloof is te groot, de taal te moeilijk. Er zijn grote verschillen in mentaliteit, ambities en prioriteiten.

Hun vriendelijkheid, eerlijkheid, stiptheid, properheid, respect voor hiërarchie en perfectionisme staan ver boven de onze. Zoals bij Chinezen is botweg weigeren uitgesloten en is gezichtsverlies een drama. Japan heeft in het verleden veel overgenomen van China, waaronder het schrift, het boeddhisme en confucianisme.

Japan is dan misschien economisch voorbijgestoken door China en de VS, het land scoort nog steeds ontzettend hoog in onderwijs, sociale zekerheid, veiligheid, netheid en stiptheid.

Pijnpunten blijven de snelle vergrijzing, daling van de bevolking, energievoorziening (zeker na het fiasco in Fukushima), klimaatverandering, hoge staatsschuld en afkeer van immigratie.

Japan is de vernietiging van 1945 snel te boven gekomen, alsook de crash van 1989 en de aardbeving van 2011. Geen zee is te hoog voor dit land. De titel van het boek wordt pas op het eind duidelijk. De lezer moet volhouden, maar wordt daar ook voor beloond. Geen zee te hoog is een zeer grondige en degelijke studie over een land dat de meesten maar oppervlakkig kennen. Een absolute aanrader!

Jef Abbeel is classicus en historicus en voordrachtgever en recensent over China, Rusland-Oekraïne en Midden-Oosten.

Commentaren en reacties