JavaScript is required for this website to work.

Juul Filliaert en de frontkunstenaars aan de IJzer

Manu Van der Aa27/11/2020Leestijd 3 minuten
TitelMijn oorlog. Juul Filliaert 1914-1918
SubtitelJournalist-uitgever-verzamelaar
AuteurLuc Filliaert
UitgeverAcademia Press
ISBN9789401461856
Onze beoordeling
Aantal bladzijden152
Prijs€ 24.99

Juul Filliaert is een naam die weinigen wat zal zeggen. Wie erg vertrouwd is met de Vlaamse literatuur kent hem misschien als uitgever van frontdichters als Robrecht V. Mortier (Grafrijmpjes voor onze gesneuvelde jongens, 1918) en Daan Boens (Menschen in de grachten, 1918). Hij schreef en publiceerde echter ook zelf. Naast journalistiek werk in verschillende kranten en tijdschriften, één dichtbundel (Van stille gedachten, 1912). En vooral boeken over de (oorlogs-)geschiedenis van Nieuwpoort, de stad waar hij in 1890 geboren werd.

Nieuwpoort

Filliaert volgde de lagere middelbare school aan het plaatselijke Sint-Bernarduscollege. Daarna kreeg hij privélessen van geestelijken uit zijn omgeving. Onderpastoor Cyriel Delaere werd zijn mentor. Die zorgde ervoor dat de jonge Juul bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog uitgegroeid was tot een ideale katholieke Vlaamse jongeling. Hij was lid van vrijwel elke katholieke vereniging in de kuststad en leverde bijdragen voor het plaatselijke weekblad.

Voor de kost werkte hij als boekhouder bij drukkerij Verhelst in Oostende. Vanaf half oktober 1914 lag Nieuwpoort in de vuurlinie. Juul Filliaert vluchtte met zijn ouders, broers en zus naar De Panne.

De Belgische Standaard

Daar werd hij door pater Idelfons Peeters opgevist om redactiesecretaris te worden van De Belgische Standaard, de enige krant die tijdens de oorlog in het onbezette deel van België verscheen. Op de redactie van deze krant, maar ook in de befaamde Swiss Cottage van Marie Elisabeth Belpaire, kwam Filliaert in contact met verscheidene Vlaamse intellectuelen en artiesten, onder wie de auteurs Filip de Pillecyn en Joris van Severen en de schilders Joe English, Jos Verdegem en Anne-Pierre de Kat.

Via deze contacten en als organisator van tentoonstellingen kon hij in deze jaren een indrukwekkende collectie van frontkunst verwerven. Het boek is gelardeerd met fraaie reproducties van tekeningen en schilderijen uit het archief van Juul Filliaert en de collectie van zijn kleinzoon Luc Filliaert.

Boeken en sigaren

In maart 1916 trouwde Filliaert met Sidonie Debruyne. Wellicht om het inkomen voor zijn toekomstige gezin wat op te krikken, was hij een paar maanden tevoren samen met enkele familieleden De Belgische Boekhandel begonnen.

Hoewel de winkel zowat het monopolie had voor de levering van boeken aan het front, meende Filliaert meer geld te kunnen verdienen met andere importproducten zoals suiker, chocolade en, vooral, sigaren. In juni 1917 verhandelde hij 750.000 havana’s aan 1 frank per stuk. Een zeker opportunisme was de man niet vreemd.

Uitgever

Nog in 1916 begon Filliaert zijn eerste boeken uit te geven: bundeltjes met oorlogsliederen op teksten van onder anderen Fritz Francken, Johan de Maegt en Ward Hermans. Verder een blijspel van aalmoezenier August Nobels (Marraintjesliefde). Later ook nog bundels met frontpoëzie van Fritz Francken, onder meer Het Heilige Schrijn (1918), en van de al eerdergenoemden Boens en Mortier.

Na de oorlog, toen hij terug naar Nieuwpoort verhuisd was, volgden er nog sporadisch enkele publicaties. Daaronder Het glorielooze lot van dokter Albert van Driessche in 1923. Hij eindigde in de jaren dertig als uitgever van uitsluitend zijn eigen werk, zoals De laatste Vlaamsche IJslandvaarders(1936), De dood van Nieupoort (1938) en Tijl’s oog op den puinhoop (1939).

Potsierlijke formuleringen

De auteur van dit fraai uitgegeven boek is Luc Filliaert, die de gave van het woord jammer genoeg niet van zijn grootvader heeft geërfd . Hij hanteert een barokke, metaforische kunsttaal die totaal ongeschikt is voor deze van opzet documentaire uitgave. Zijn tekst krioelt van de potsierlijke formuleringen en stijlbloempjes die ofwel onbedoeld lachwekkend zijn dan wel regelrechte onzin, en soms beide.

Zijn angst voor het gewone woord blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat Juul Filliaert zelden gewoon ‘schrijft’, maar ‘zijn pen slijpt’, ‘zijn pen laat spreken’, iets ‘op het papier laat aankomen’ of ‘laat neervloeien in kronkelende zwarte inktsporen’. Vaak is het volkomen onduidelijk wat hij precies wil zeggen, zoals op bladzijde 89: ‘De stilte in de kamers in de Ankerdreef omarmde genadeloos het testament van een groep frontkunstenaars.’ Het lijkt erop dat dit alweer een boek is waar geen eindredacteur aan te pas is gekomen. Van een uitgave uit de Lannoo-stal zou men toch beter verwachten.

Tentoonstelling

Luc Filliaert is tevens de curator van de tentoonstelling ‘Mijn oorlog. Juul Filliaert 1914-1918’. Die had eerst op 9 mei en daarna op 1 november in het bezoekerscentrum Westfront te Nieuwpoort moeten openen. Door de covidmaatregelen werd dit alsmaar weer uitgesteld. Het valt te hopen dat het er toch nog van komt. Hoewel geen enkele van de Vlaamse frontkunstenaars uitgegroeid is tot een echt grote naam, gaat het hier toch zonder twijfel om een bijzonder interessante collectie.

De oorlogstaferelen en soldatenportretten van kunstenaars als Jos Verdegem, Anne-Pierre de Kat en Achiel van Sassenbrouck moeten zeker een groot publiek kunnen aanspreken. Des te jammerder dus dat de begeleidende publicatie tekstueel is blijven steken in goede bedoelingen.

Manu van der Aa (1964) is literatuurhistoricus en stichtend redacteur van het literair-historisch tijdschrift Zacht Lawijd. Hij publiceerde o.m. over E. du Perron, Michel Seuphor, Gerard Walschap, Alice Nahon, Paul-Gustave van Hecke en Paul Méral.

Commentaren en reacties