JavaScript is required for this website to work.

Tranerig poëziedebuut

Patrick Auwelaert1/2/2020Leestijd 4 minuten

Chris Marmenout (1951, Blankenberge) woont en werkt in Lokeren. Ze is germaniste van opleiding en heeft een loopbaan in het onderwijs achter de rug. Hoewel ze al in 2003 de Basiel De Craene Prijs voor poëzie won en gedichten publiceerde in culturele en literaire tijdschriften als Vlaanderen en Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, is Het verlangen van de zee pas haar eerste dichtbundel. Sommige critici gewagen dan van een ‘laat debuut’. Alsof leeftijd een criterium is als het om publiceren gaat.

Déjà lu

Laat ik er geen doekjes om winden: Het verlangen van de zee van Chris Marmenout is een dichtbundel om snel te vergeten. Hij bevat weinig oorspronkelijke poëzie en bij het lezen van de meeste gedichten had ik een déjà-lugevoel omdat ik al te veel gelijkaardige gedichten gelezen heb van andere Nederlandstalige dichters. Middelmatige dichters die weliswaar over de sterke wil beschikken om zich dichterlijk uit te drukken, maar finaal te weinig talent in huis hebben om het resultaat van hun noeste schrijfarbeid onder de noemer ‘goede, memorabele en authentieke poëzie’ te kunnen plaatsen.

Welke poëzie mij dan wél beroert? Poëzie die knettert als sparrenhout in een kampvuur en waar de taalvonken van afspringen. Met verrassende beelden die zich voorgoed op mijn innerlijk netvlies branden. En met onvergetelijke, muzikale versregels die nog lang na de lectuur ervan als mantra’s door mijn hoofd blijven spoken. Gedichten die een schittering in mijn ogen teweegbrengen en mijn hart doen opspringen van vreugde als ik van de ene poëtische vondst over de andere struikel. Kortom: ‘elektriserende’ poëzie die mij gedicht na gedicht schokken toedient waar ik niet van terug heb, die mij ’s nachts uit mijn slaap houdt en overdag van mijn werk.

Water

Het verlangen van de zee telt zeven cycli, waarvan alleen de derde expliciet over de zee gaat. Maar ook in de andere is er een link met water aanwezig, zij het eerder impliciet.

Aan alle cycli in de bundel gaat een citaat vooraf. De Zuid-Afrikaanse schrijver en dichter Antjie Krog bijt de spits af: ‘Je moet bereid zijn de rivier af te varen en de waterval te trotseren, niet wetende of je te pletter zult slaan of weer boven zult komen.’ Een andere quote is van de Amerikaanse dichter en toneelschrijver Robert Frost: ‘Two roads diverged in a wood, and I – / I took the one less traveled by, / And that has made all the difference.’

Als Chris Marmenout met deze citaten bedoelt dat poëzie schrijven ook voor haar van levensbelang is, dan zet ze hoog in. Alleen is het resultaat er niet naar. Ze schrijft weliswaar bondig en gebald, maar dat levert niet per definitie goede poëzie op. Wel ronduit lelijke verzen als ‘zal ik op cypressenknieën het hart van het getij zoenen / een alligator als balalaika?’ (p. 23).

Clichés

Marmenout schrijft frêle, aarzelende, weekhartige en impressionistische gedichten in vrije versvorm die hier en daar de sporen dragen van de poëtische oeuvres van Herman de Coninck en Rutger Kopland. Een voorbeeld van een gedicht dat stilistisch onmiskenbaar naar het werk van De Coninck verwijst:

‘met een overvol schoteltje tederheid
in je handen
loop je de tuin in
er zit iets voorzichtigs in je tred
alsof je nog verkennen wil
de aarde
de bomen
de net niet vertrapte denappel

zo denk ik dat je liefhebt

kijk
je morst verwondering
op het stugge gras’

(p. 77)

Marmenouts thema’s zijn niet nieuw: de taal, de tijd, verdriet, rouw, verlies, herinnering, pijn en leegte. Op zich vormt dat geen probleem: een dichter wiens naam me ontsnapt schreef ooit dat álle gedichten in wezen over de tijd gaan. De vraag is wat je met die onderwerpen doet en, vooral, hoé je het doet. Al de rest is bijzaak. En dan komen we uit bij de zwakke plek van deze bundel: de opeenstapeling van clichés. Enkele voorbeelden: ‘de prille lentezon’ (p. 16), ‘de zoute wind / veegt tranen in je haar’ (p. 34) en ‘achter een mist van tranen’ (p. 49). Nou moe, kan het nóg meliger! Of traniger? Wat dat laatste betreft, valt er anders heel wat te ‘genieten’ in de bundel: ‘er zwommen tranen in de zee’ (p. 40) en ‘ze vroeg zich af / of ze haar tranen mee zou nemen naar het strand’ (p. 41). Larmoyant!

Taalbouwsel

Of er dan werkelijk niets positiefs over de bundel te vertellen valt? Gelukkig wel. Zo hier en daar steekt de dichterlijke muze van Marmenout onverwacht de kop op, wat leidt tot mooie versregels zoals ‘voorwaar geen sinecure / je gekoesterd in woorden bewaard te weten / als een minoïsche vaas in een Fins museum’ (p. 14). Die laatste regel had weliswaar zó uit de pen van Hendrik Carette kunnen komen… Of: ‘gulzig likt de zon / de gevels schoon’ (p. 33) en ‘je vraagt je af / waarom bomen altijd hoger willen / en van puur plezier hun tenen krullen in het gras’ (p. 67). Maar daarmee hebben we het zowat gehad. Veel meer scherp gesneden verzen vallen er in deze bundel niet te scoren, en dat is jammer.

Het probleem van Het verlangen van de zee zit in de uitwerking. Hoewel vrijwel elk gedicht een poëtische kern bevat, is nagenoeg geen enkel gedicht in zijn geheel geslaagd te noemen. De kunst bestaat eruit om rond die poëtische kern een gedicht op te trekken – een taalbouwsel – dat op zichzelf kan staan, als een autonome entiteit. Als dat bouwsel echter deels bestaat uit rechtstreeks benoemde gevoelens als verdriet en troosteloosheid, dan is de strijd al bij voorbaat verloren.

Nieuw-romantisch

Toegegeven, er blijven best nog veel suggestieve passages in de bundel over, maar die zijn niet van die aard om over naar huis te schrijven. Het blijft allemaal wat te veel sudderen in de uitgekookte ketel van de nieuw-romantische poëzie, zoals die in het Vlaanderen van de jaren zeventig geschreven werd door dichters als Luuk Gruwez, Miriam Van hee en Roel R. Van Londersele. Met dit verschil dat het gros van deze dichters talent op overschot had.

Wat Chris Marmenout nodig had bij de totstandkoming van deze bundel, was een goede eindredacteur die ongenadig schrapte waar er geschrapt moest worden. Maar dan was het, vrees ik, nooit tot een dichtbundel gekomen.

Patrick Auwelaert (1965) schrijft recensies, artikels en essays over literatuur, muziek en beeldende kunsten.

Commentaren en reacties