JavaScript is required for this website to work.

‘Zum Sehen geboren…’

Gaston Durnez9/1/2016Leestijd 5 minuten
Titel'Zum Sehen geboren…'
AuteurJoris Van Parys
UitgeverHoutekiet
ISBN9789089243836
Onze beoordeling
Aantal bladzijden543
Prijs€ 49.99

In 1969 publiceerde de Vlaamse letterkundige Raymond Brulez zijn geschreven zelfportret onder de titel De toren van Lynkeus. Hij verwees daarmee naar Het lied van de torenwachter uit Goethes Faust, waarvan de beginregels voor hem een levenslange leuze vormden : 

             Zum Sehen geboren,

            Zum Schauen bestellt,

            Dem Turme geschworen

            Gefällt mir die Welt.

Kijken en waarnemen als een torenwachter in het Vlaamse landschap, dat deed Brulez als geen ander in zijn meesterwerk, de vierdelige serie Mijn Woningen, verschenen in de jaren 1950-1954, toen hij op weg was naar zijn zestigste levensjaar. De romans werden met mooi literair eerbetoon ontvangen, maar tot een breder publiek drongen ze pas door toen zij in de jaren zestig werden opgenomen in de roemruchte Vlaamse Pockets, die zoveel Vlaams werk uit de eerste helft van de twintigste eeuw opnieuw hebben uitgebracht – een nu vergeten dienstbetoon aan de lezende gemeenschap dat wij erg missen. Tenslotte kregen de vier Woningen in 1998 een heruitgave in één boekdeel bij Meulenhoff.

Raymond Brulez noemde zijn bekendste werk ‘geromanceerde herinneringen’. Dat wil zeggen dat hij, om esthetische en persoonlijke redenen, sommige figuren uit zijn verleden heeft samengesmolten tot één personage en dat hij decors en omstandigheden waarin zij optreden hier en daar wat heeft bijgeschilderd. Dat doet niets af van de waarachtigheid van zijn verhaal. Voor literaire speurneuzen is het een boeiend spel om de realiteit en de literaire retouches uit mekaar te halen en te zien hoe zij samen toch een beeld van de historische werkelijkheid geven.

Toen ik een hele tijd geleden hoorde dat er een biografie van Brulez in de maak was, heb ik alle vier de Woningen opnieuw bezocht. Ik heb de vier delen na mekaar gelezen, met groter genoegen dan ik mij van vroegere lectuur herinnerde.

Ondertussen is het nieuwe levensverhaal verschenen. Een kanjer van meer dan vijfhonderd goed gevulde bladzijden, geschreven door de Meester Biograaf Joris van Parys, die naam verwierf met zijn boeken over Frans Masereel en Cyriel Buysse. 

 Wie van oordeel is, dat een echte biografie ‘alles’ over zijn onderwerp moet geven dat er over te vinden is, zal blij zijn. En de anderen ook. Van Parys kon zich ook nu weer baseren op een rijke documentatie en op persoonlijke getuigenissen. Dat blijkt al meteen uit de zowat honderd pagina’s noten en bibliografie. Hij heeft er een heldere en zakelijke, en toch een persoonlijke kroniek mee geschreven. Ik heb er veel nieuws in geleerd.

*

* *

De biografie kreeg twee titels mee: De werelden van Raymond Brulez staat op het omslag naast Gelukkig en vol droefenis, woorden die de dichteres Christine D’haen over hem heeft geschreven. Het zijn de laatste woorden van het boek geworden.

Net als in Mijn Woningen was ik in de biografie allereerst gefascineerd door de evocatie van de wereld die men ooit La Belle Epoque noemde – mooi, wel te verstaan, voor de welgestelde burgerij en haar bovenlaag. Mij trok de beschrijving aan van de wijze waarop die Epoque aan onze Vlaamse kust werd beleefd en meer bepaald in Blankenberge, de thuishaven van Brulez. Hij werd in de vissers- en badstad geboren in 1895 als een der zonen van de gemeentesecretaris die tegelijk hotelier was. Zijn jeugd verliep in een sfeer van ‘kleine burgerij’ en ‘beter volk’, tussen vakantiegangers uit binnen- en buitenland, waarbij ook wel eens prinsen en vorsten die gediend en naar de ogen gekeken werden door commerçanten en werkslaafjes. Zeden en gewoonten, gedachten en twisten werden ingekleurd door katholieken en liberalen. Franstaligen gaven de toon aan en onder de waterlijn groeide de Vlaamse onlust. 

De Eerste Wereldoorlog gooide roet in het eten. De familie Brulez, waarvan de moeder kerkelijk en de vader vrijzinnig was, geraakte ook flamingantisch verdeeld, zonder echt uiteen te vallen. De ouders voelen Vlaams onder een Belgisch vaandel, twee zonen engageerden zich in het activisme (een werd prof in het vervlaamste Gent ). Raymond bleef op zijn torentje en keek toe. Hij deed niet mee, maar wees zijn broers niet af.

*

* *

Een andere wereld van hem was die van de jonge would-be literatoren waarin hij terecht kwam (o.m. de Vlaams-nationalist Urbain van de Voorde en de socialist Richard Declerck) en de Université libre in Brussel waar hij ging studeren en zijn levenslange liefde voor de Franse literatuur verfijnde. Hij was op z’n best als hij Franse citaten kon uitdelen en als hij voor het Frans-Brusselse weekblad Cassandre over Vlaamse literatuur kon schrijven: journalistieke essays die Marnix Gysen naar de kroon staken. (Brulez verliet Cassandre toen het in de collaboratie verzeilde, onder leiding van Paul Colin die door verzetslieden werd neergeschoten). In de Nieuwe Orde was er, zegt Van Parys, geen plaats voor Brulez en zijn ‘individualistische en sceptische kijk op het leven’.

De biograaf beschrijft hoe het literaire werk hem in de jaren dertig naar de jonge nationale radio-omroep leidde, waar hij programmadirecteur zou worden en later tot de hoogste rang (onder de katholieke bovenbaas) zou stijgen. Hij kreeg de reputatie van een ‘bemiddelaar’, een ‘gematigde’ vrijzinnige die het wel eens moeilijk had met de andere zuil. In de hete zomer van 1940 maakte Brulez deel uit van de radio-karavaan die naar Frankrijk uitweek, daarna bleef hij buiten het omroepgebouw en wachtte tot hij na de Bevrijding in de herfst van 1944 zijn werk kon hervatten. De ervaringen uit die bijzonder moeilijke tijd worden verteld zonder zware woorden.

Een grote rol speelde hij daarna blijkbaar niet meer. De literator won het van de radioman. Op literair gebied maakte hij deel uit van de kring rond Vermeylen en Teirlinck die het Nieuw Vlaams Tijdschrift redigeerde, en hij werd lid van de Koninklijke Academie waarin hij zuchtend de toenmalige schoolstrijdachtige twisten tussen ‘links’ en ‘rechts’ onderging.

De biografie maakt ons duidelijk dat ten slotte nog een andere boektitel van Brulez zijn levensgevoel illustreert : Proefneming der eenzaamheid. Dat heeft te maken met zijn persoonlijk leven en met de situatie bij de omroep. Vrienden spotten, dat Brulez in deze atoomtijd radiopassief is geworden. 

 In die periode kiest hij, volgens de biograaf, voor het eerst positie in het politiek-maatschappelijk debat. Brulez ergert zich al lang aan de verfransingspolitiek in de Brusselse randgemeenten. Zijn Vlaamse reflex uit zijn jeugd wordt aangewakkerd. Uit protest tegen de francofone arrogantie, wellicht ook als herinnering aan zijn twee broers, zeker omdat hij sympathiseert met de vredesbeweging die ook bij de flaminganten op gang komt, aanvaardt hij in 1967 een uitnodiging van het IJzerbedevaartcomité en wordt lid. Verbijstering en ontstemming bij loge- en andere vrienden! Enkele jaren later, in 1972, kort voor zijn dood, sluit hij zich aan bij een aantal Vlaamse socialisten uit het Brusselse gewest, die aan de verkiezingen deelnemen met een lijst van ‘Rode Leeuwen’. Brulez staat op de lijst in gezelschap van Marnix Gysen. 

*

* *

Een tijd voordien heb ik hem uitvoerig voor de televisie geïnterviewd. Niet over de Vlamingen in Brussel, maar over poëzie. In een reeks programma’s Poëziekenners kiezen, waarin bekende figuren over hun dichterlijke voorkeur kwamen praten, mocht ik hem ondervragen over zijn meest geliefkoosde verzen. Ik herinner mij dat hij met overtuiging het klassiek gerichte werk van Christine D’haen verkoos. Van Karel Jonckheere citeerde hij Bij de dood van een parelhoen’, met de zedeles: ‘ dat ge uw dag niet moet bederven omdat een kleine vlam is uitgebrand’. Het moet zijn laatste interview zijn geweest. Helaas heeft men de opname niet teruggevonden. 

Het beeld dat ik toen van hem overhield, was dat van een vermoeide oude man, een beetje hulpeloos maar glimlachend luisterend naar de regisseur die hem, de radioveteraan, uitlegde hoe het in de studio zou verlopen. Maar de prachtige foto die ik nu op het omslag van zijn biografie zie staan, toont hem zoals wij hem vroeger vaak zagen. Een man met lachrimpeltjes bij de klare ogen, een scherpe neus boven een brede mond die zich wat schuin vertrekt in een glimlach, afgelijnd met twee plooien in zijn wang.  

  

Gaston Durnez (1928) is dichter, proza- en cursiefjesschrijver en journalist. Hij was heel zijn professionele leven verbonden aan de krant De Standaard, waarvan hij de tweedelige geschiedenis schreef, naast tientallen andere boeken. Tevens is hij oud-redacteur van Ons Erfdeel.

Meer van Gaston Durnez

De tentoonstelling van Adriaen Brouwer in Oudenaarde bevalt Gaston Durnez zeer, en hij brengt nog een andere Vlaamse meester in herinnering.

Commentaren en reacties