JavaScript is required for this website to work.
post

René Girard (1923-2015)

Erik Meganck9/11/2015Leestijd 5 minuten

‘Geweld is bron en effect van religie, maar dat geldt niet voor het christendom, dat eigenlijk een anti-religie is.’ Een portret.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

René Girard, hoogst oorspronkelijk apologeet van het antropologisch christendom, is overleden op 4 november. Velen erkennen de heuristische waarde van zijn inzichten, anderen storen zich aan het gebrek aan empirische wetenschappelijkheid – tja, ze lopen nog rond, de Etienne Vermeersch-adepten – en het soms mantra-achtige nadreunen van zijn basisterminologie door enkele volgelingen. 

Zijn analyse van het fenomeen geweld in de cultuur start bij de mimetische begeerte, een verlangen dat niet, zoals bij Freud bijvoorbeeld, opgewekt wordt door een object op zich, maar door het gegeven dat dat object reeds bezit is van een ander of in elk geval voorwerp van verlangen van de ander uitmaakt. Het maakt dus geenszins uit om welk object het precies gaat, wanneer de ander het heeft, moet ik het ook hebben. Girard herkent deze menselijke trek in alle mogelijke cultuuruitingen uit de hele wereldgeschiedenis, van de mythen tot de romantische literatuur, van de totemcultus tot de moderne competitieve economie.

Girard pretendeert niet dat hij voor de notie van de mimetische begeerte enig hard wetenschappelijk antropologisch bewijs heeft, maar dat deert hem niet. Wetenschappelijkheid is voor hem geen garantie op interessant denken. De mimetische begeerte is eerder een brede culturele ervaring van waaruit heel veel kan worden verstaan, maar daarom nog niet alles kan worden verklaard. 

Nu is die mimetische begeerte dan ook nooit ‘zuiver feit’ geweest. Immers, geen enkele samenleving zou dergelijk mechanisme overleven. De mimetische begeerte binnen elke samenleving roept een andere mechanica in het leven, met name het zondebokmechanisme. De interne spanningen door die wederzijdse begeerte worden afgewend op een zondebok. Deze is onschuldig, maar moet worden ‘geofferd’ aan de interne vrede. 

De beschuldiging zelf is totaal zonder enige legitimatie, het slachtoffer is immers onschuldig. Door het offeren van een onschuldige kent de samenleving vrede. Deze vrede hebben ze te danken aan dat slachtoffer. Daarom wordt die ineens, in plaats van de verantwoordelijke voor de spanningen binnen de samenleving, de bewaker van de vrede binnen de samenleving. Hij wordt een soort beschermheilige. Dat is uiteindelijk ook de betekenis van het Latijn voor slachtoffer: sacri-ficium: de daad die heilig maakt.

Dat ziet Girard als het basismotief van élke cultuur: het zondebokmechanisme beteugelt de mimetische begeerte aan de wortel. Ineens stelt hij ook dat elke cultuur aan die wortel religieus is. Het stichtend moment in elke cultuur wordt gevormd door het sacrificium. Weerom, het gaat niet om een welbepaald ogenblik in de chronologie van de wereld. Het gaat erom dat elke cultuur slechts ten gronde kan worden begrepen vanuit het sacrificium. En dus kan elke cultuur pas worden begrepen als het effect van een gewelddaad. 

Maar hoe handhaaft een cultuur zich dan vanuit die ene daad? Hoe werkt die daad door in de cultuur zodat die een geschiedenis kan opbouwen? Uit de idee van een instantie die de vrede binnen de samenleving bewaakt zal een maatschappelijke orde worden afgeleid, een hiër-archie, letterlijk een heilige orde. Deze orde wordt dan verondersteld in naam van het sacrificium de vrede te verzekeren en bewaren. Het valt evenwel niet te ontkennen dat de installatie van zo’n orde ook gewelddadige trekken draagt. Elke maatschappelijke orde kent haar eigen vormen van onderschikking, repressie, uitsluiting, enz.

Het komt er dus op neer dat een cultuur wezenlijk bestaat uit de beteugeling van oorspronkelijk geweld door middel van afgeleid geweld. Nu gaat Girard verder en beweert dat de menselijke culturen dat oorspronkelijk geweld ontkennen, verdringen omdat ze dan zouden moeten toegeven dat het offer van een onschuldige aan hun basis ligt. Dat zou betekenen dat ze de oorzaak van het geweld bij zichzelf moeten zoeken en niet mogen projecteren op een (onschuldige) ander. 

Met deze theorie won Girard gemakkelijk de Franse (en andere) intelligentsia voor zich. Die konden het wel waarderen dat iemand intuïtief de religie als bron van geweld voorstelde. Maar dat was dan buiten Girard gerekend. Want, inderdaad, geweld was bron en effect van religie en cultuur, maar dat geldt niet voor het christendom, dat eigenlijk een anti-religie is. En onmiddellijk keerde de hele Franse intelligentsia Girard de rug toe, bijna net als in zijn eigen analyse over de eliminatie van de onschuldige. 

Wat bedoelt Girard dan met die anti-religie? Religie is voor Girard de gewelddadige grond, oorsprong, bestaansreden, stichting van een cultuur. Elke cultuur blijft van dat religieuze doortrokken in de gedaante van de hiërarchische opbouw van de samenleving. In die opbouw of orde blijven het sacrale en het profane betrokken op elkaar. Er bestaat soort contract tussen beide: de gemeenschap respecteert de offergeboden en de god legitimeert de orde, bewaart de vrede en beschermt de bevolking. Het is net dat contract dat Christus ongeldig verklaart. Hij doet dat niet door een koele verordening, nee, hij ranselt de wisselaars de tempel uit. Dat is, bij mijn weten, de enige keer dat het evangelie vermeldt dat Jezus woedend wordt. Dat is de ultieme blasfemie: dat de liefde Gods ‘afkoopbaar’ zou zijn. Daarom moeten die wisselaars, die courante munt wisselen in offergeld waarmee dieren kunnen worden gekocht om in een offer God gunstig te stemmen, uit het huis van God worden verwijderd en de tempel ‘gezuiverd’. Dit nu is eerder uniek onder de religies. Het christendom legt het geweld aan de wortel van alle andere religies bloot; daarom noemt Girard het christendom een anti-religie. 

Het christendom, weet toch elkeen, is dé godsdienst van de absolute en onvoorwaardelijke liefde en vrede. Nooit en nergens heeft iemand anders dan Christus de mens voorgehouden zijn vijanden te beminnen. En Christus begreep ook dat de mens dat niet op zichzelf klaarspeelt. Daarom wou hij, zegt Girard, de mens een boodschap meegeven aangaande de bron van het geweld. Hij toonde de mens namelijk het zondebokmechanisme, zichzelf daarvoor opofferend. Doorheen het evangelie legt Christus geregeld uit wat er precies met hem gaat gebeuren, hoe het mechanisme werkt. En inderdaad, nauwelijks hebben zijn nieuwe volgelingen hem in Jeruzalem binnengehaald als een koning, of ze staan te schreeuwen om zijn dood. Nergens in de evangeliën is hiervoor ook maar één reden aangegeven. Iedereen weet welk een schurk die Barabas wel is, maar Jezus moet en zal in zijn plaats ter dood worden veroordeeld. Het sanhedrin, het hoogste Joodse gerechtshof onder de toenmalige Romeinse bezetting, kon evenwel geen doodstraf uitspreken wegens blasfemie en dus moest de prefect van Judea, in dit geval Pilatus, dat doen. Wat dan volgt moet de Romeinen en Joden van ten als pure Kafka in de oren hebben geklonken. Toch vindt uiteindelijk de kruisiging plaats – en het is niet zomaar dat een Romeinse centurion de goddelijkheid van Christus erkent.

Wat Girard wil met deze lezing het volgende zeggen. De hele ‘kenotische beweging’, het afstaan van de godgelijkheid en de gehoorzaamheid tot het kruis, zoals beschreven in de Christushymne in de brief van Paulus aan de Filippenzen, heeft ook een antropologische dimensie. De lezing van Girard is dus zeker geen theologische. De antropologische betekenis van Jezus’ openbare leven bestaat erin de mensen te wijzen op de bron van geweld in henzelf. In Gods heilsplan zit de boodschap begrepen dat de mens de bron van het geweld in zichzelf moet zoeken en de bron van vrede, liefde buiten zich, buiten de wereld. 

Dat klinkt geenszins ‘modern’. Wat genoegzaam bekend is geraakt onder de noemer ‘secularisatie’ valt moeilijk te ontkennen, ook al bestaat er alles behalve eensgezindheid omtrent de precieze inhoud van die notie. Wending naar de wereld, toename van redelijkheid, allemaal goed mogelijk – zij het dat deze termen het zichzelf moeilijk maken doordat hun eigen inhoud wijzigt tijdens het proces dat we aan de hand van diezelfde termen willen beschrijven. ‘Wereld’ en ‘rede’ betekenen vandaag niet wat ze betekenden voor Plato, Augustinus, Descartes, Kant, Hegel, enz. Zo ziet Girard zelf ook hoe de vroegere eliminatiestrategieën die het sacrale geweld vroeger hanteerde nu zijn ‘geëvolueerd’ naar profane, rationele mechanismen van economische en politieke uitsluiting. Maar, en dat is nu precies het pint dat Girard wil maken, het blijft nog steeds (afgeleid) geweld dat niet wetenschappelijk detecteerbaar (oorspronkelijk) geweld moet beteugelen, maar daar nooit helemaal in lukt – tenzij men eindelijk de antropologische waarheid van het evangelie verstaat.

Het christendom draagt echter de mogelijkheid tot misverstand in zich, zoals de moderniteit ons volgens Girard toont. Nu kan iedereen zich slachtoffer noemen en zo geweld legitimeren. Dat zou wel eens Girard’s analyse van de actuele, apocalyptische perceptie van de vermeend wereldwijde cultuurcrisis kunnen zijn. 

Zolang de mens dus de christelijke boodschap niet ten volle verstaat, blijft hij gevangen in zijn geschiedenis van het zondebokmechanisme, in de spiraal van geweld. Immers, het afgeleide, institutionele geweld is niet in staat het oorspronkelijke geweld helemaal te bedwingen. Af en toe doen interne spanningen zich voor en steeds weer treedt dan het zondebokmechanisme in werking. Door de ware bron van het geweld steeds naar buiten te projecteren, naar het domein van eender welke (onschuldige) ander, blijven we gevangen in de cyclus of vortex van geweld, die onze mensengeschiedenis, onze cultuurgeschiedenis is. 

Doorbraak publiceert graag en regelmatig artikels die door externe auteurs worden aangebracht. Deze auteurs schrijven uiteraard in eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid.

Commentaren en reacties