JavaScript is required for this website to work.
post

Rijke Amerikanen denken anders dan Europeanen

Ivan Van de Cloot17/4/2018Leestijd 3 minuten
Bill Gates op het World Economic Forum in Davos, January 2018.

Bill Gates op het World Economic Forum in Davos, January 2018.

foto © Reporters / Abaca

Zijn rijke Amerikanen egocentrisch of zijn ze net vrijgeviger naar goede doelen? In ieder geval hebben private weldoeners en hun stichtingen Amerika gevormd tot wat het is. Ivan Van de Cloot zoekt gelijkenissen en verschillen tussen rijke Amerikanen en en rijke Europeanen.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Regelmatig komt het initiatief ‘The giving pledge’ van Microsofticoon Bill Gates onder de aandacht waarmee hij collega-miljardairs wil overhalen om hun handtekening te zetten onder de belofte om geleidelijk tot de helft van hun vermogen weg te schenken aan een goed doel. Dit intrigeert menig Europeaan die het stereotiepe beeld heeft dat de Amerikaanse rijken eerder egocentrisch ingesteld zijn.

Vanuit Europa is het inderdaad niet zo eenvoudig om in te schatten in hoeverre filantropie of vrijwillig bijdragen aan het publieke goed een lange traditie kent in de Verenigde Staten. Vele Amerikaanse historici verklaren het vanuit het idee van het Amerikaanse exceptionalisme. Met name het zelfbeeld dat ze omwille van hun geschiedenis, demografie en geografie een uniek volk zijn dat sterk afwijkt van andere.

Historisch

Historisch is dit zelfbeeld voor een stuk tot stand gekomen tijdens de Amerikaanse Onafhankelijkheidstrijd om duidelijk te maken dat de Amerikaan niet zomaar een Engelsman is die overgeplant werd naar een ander continent. Ook Karl Marx en Lenin na hem vroeg zich bijvoorbeeld af hoe het kwam dat er nooit een echte travaillistische politieke partij tot stand kwam in de VS.

Het is steeds essentieel te beseffen dat Amerika zich voor de Europeanen die er toekwamen als een leeg continent presenteerde ondanks de aanwezigheid van de Indianen. Er was dus ook geen gevestigde aristocratie en geen staatsreligie. De eerste pioniers waren ook immens van elkaar afhankelijk als ze in de problemen kwamen in dat onmetelijke land met een vijandige inheemse bevolking. De vrijwillige samenwerking die daaruit ontstond, viel ook Alexis de Tocqueville op toen hij de VS bezocht: ‘whenever at the head of some new undertaking you see the government in France, or a man of rank in England, in the United States you will be sure to find an association’. De leiders van dergelijke verenigingen genoten dan ook enorm veel respect en prestige. Terwijl de Amerikanen het vandaag onbegrijpelijk vinden dat in Europa zoveel meer via de overheidstewerkstelling gebeurt, zijn de Europeanen geïntrigeerd over de mate van filantropie in de VS. Een recente Duitse studie toonde bijvoorbeeld aan dat Amerikaanse burgers gemiddeld zeven maal zoveel spenderen aan liefdadigheid en dat ook zes maal meer Amerikanen vrijwilligerswerk doen.

Traditie

Het is ook interessant om vast te stellen dat de traditie van Amerikaanse filantropie al heel dominant was vooraleer er een stelsel van inkomstenbelasting was en dus bij oorsprong helemaal niet geïnterpreteerd kan worden als afhankelijk van fiscale prikkels. Dit is met name het geval voor het merendeel van de universiteiten, musea en ziekenhuizen.

Andrew Carnegie wordt niet alleen herinnerd voor het fortuin dat hij wegschonk maar ook voor de woorden ‘The man who dies rich, dies disgraced’. In de VS is er dan ook effectief sociale druk op gefortuneerden om filantroop te zijn. Voor sommigen zoals oliemagnaat John Rockefeller was het ook de manier om zich opnieuw aanvaardbaar te maken. Terwijl in Europa filantropie eerder een private aangelegenheid is, wordt het in de VS ook erg publiek gemaakt. Een voordeel daarvan is ook de professionalisering van de filantropische zaak. Hiermee is ook het groot aantal stichtingen (Foundations) die vaak erg zakelijk beheerd worden verwant. Carnegie stelde dan ook destijds pertinent: ’It is well to remember that it requires the exercise of not less ability than that which acquires it’.

Er is ook veel prestige verbonden aan de grote Foundations omdat ze ook grote verwezenlijkingen hebben in de domeinen van onderwijs, geneeskunde en de sociale wetenschappen. Carnegie’s Flexner report revolutioneerde geneeskunde in de VS. Rockefellers steun was essentieel in de ontwikkeling van de University of Chicago. De Rosenwald Foundation creëerde 3200 scholen voor zwarte kinderen in het Zuiden. Het dominante ideaal dat hiermee samenhangt is dat van het zogenaamde ‘rentmeesterschap’, een ethiek die zowel seculier als religieus geïnspireerd was en een ongebruikelijke brug legde tussen het accumuleren van welvaart en herverdeling, tussen eigenbelang en dienst aan de gemeenschap.

Een belangrijk verschil tussen huidige weldoeners zoals Warren Buffet en Andrew Carnegie is dat de oude weldoeners meestal het grootste deel van hun fortuin wegschonken tijdens hun leven. Buffet plant dit te doen tegen het einde van zijn leven.

In elk geval is het fair te besluiten dat private weldoeners het aanschijn van Amerika veranderd hebben en dat hun stichtingen het voordeel hebben dat ze vaker gedurfd en creatiever durven omspringen dan de overheid net omdat hun middelen zelf gegenereerd werden. De verschillende tradities rond filantropie in Europa en Amerika hebben een lange voorgeschiedenis en staan model voor twee verschillende modellen. Wellicht zijn beiden zo ingebed in de twee continenten dat het een illusie is dat ze helemaal naar elkaar zouden toegroeien. Wel kan het contrast tussen de twee inspirerend zijn en aanzetten tot reflectie omtrent de eigenheid van elk.

Ivan Van de Cloot is hoofdeconoom bij Itinera Institute.

Commentaren en reacties