fbpx


Cultuur

Seks en tabak

Dagboekaantekeningen (66)



Dinsdag 14 maart Joy en ik zijn sinds gisteren in de Bronx, wat associaties wekt met grauwe architectuur en bendegeweld, maar in deze wijk, Riverdale geheten, wonen hoofdzakelijk welgestelde Joden. We logeren bij Hanni en Charlie, een oude schoolvriendin en haar man, die als rabbi in een bejaardentehuis werkt. Hun flat is op de zevende verdieping van een gebouw uit de jaren veertig. Tussen de lift en hun voordeur strekt zich een lange gang uit en tegen de rechterdeurpost van…

Premium Artikel

Dit artikel is een premium-artikel dat alleen leesbaar is voor Doorbraak-lezers die ingelogd zijn op doorbraak.be. Registreren is gratis en geeft toegang tot alle premium artikels. Het is mogelijk dat u al de nieuwsbrief ontvangt of dat u al een steuner bent bij Doorbraak, maar dat u nog geen inlogaccount (met wachtwoord) heeft aangemaakt. Als u via sociale media inlogt of hieronder een nieuwe account aanmaakt, dan wordt die account automatisch aangemaakt en aan uw nieuwsbrief gekoppeld.

Al geregistreerd bij Doorbraak of bij een sociaal netwerk? Log dan hieronder in op Doorbraak.be







Wachtwoord vergeten of nog geen account?

Geef hieronder je email adres en je naam en we maken een nieuw wachtwoord (als je een account hebt) of we maken automatisch een account aan.

Dinsdag 14 maart

Joy en ik zijn sinds gisteren in de Bronx, wat associaties wekt met grauwe architectuur en bendegeweld, maar in deze wijk, Riverdale geheten, wonen hoofdzakelijk welgestelde Joden. We logeren bij Hanni en Charlie, een oude schoolvriendin en haar man, die als rabbi in een bejaardentehuis werkt. Hun flat is op de zevende verdieping van een gebouw uit de jaren veertig. Tussen de lift en hun voordeur strekt zich een lange gang uit en tegen de rechterdeurpost van iedere woning is de mezoezah met de teksten uit Deuteronomium bevestigd, altijd diagonaal, alsof uit het lood hangen de aangewezen positie is voor het Joods-zijn. Je wandelt als het ware door een straat in een spontaan ontbloeid getto.

In het gele nawinterse licht doet de flat Midden-Europees aan, met zijn vermoeide parketvloer, de zware radiators van de centrale verwarming, het meubilair, net niet ouderwets genoeg om antiek te zijn, de honderden Joodse en seculiere boeken die uit het gelid staan te suffen op hun planken, als soldaten tijdens een te lang durende exercitie; en in de keuken kijkt de dubbele gootsteen scheel naar de indringer, de brillenjood die repliceert dat hij niet kosjer hoeft te eten om zijn neurosen te voeden… O ideologie, jij vals bewustzijn! Maar valt de mozaïsche religie als een ideologie te omschrijven?

Hoe dan ook zijn onze moderne orthodoxen van een overstelpende gastvrijheid – en Charlie, met zijn slungelige lijf, ziet er nog altijd uit als een basketballer die voor een imaginaire club speelt (de Yarmulke Knicks bijvoorbeeld).
Vanmiddag zijn we in het zonnetje naar een park gewandeld, waar we van het uitzicht over de Hudson genoten. Aan de horizon herkende ik vertrouwde punten, het kantwerk van de George Washington Bridge, en in de tegenovergestelde richting, stroomopwaarts, de contouren van het stadje waar Joy haar kindertijd heeft doorgebracht. Dit alles in het zonnetje, dat ons weldadig koesterde. Ik noteer dit op bed en voel me slaperig.

Woensdag

Aan het ontbijt (gastheer en gastvrouw zijn al naar hun werk) vraagt Joy of ik een bagel met cream cheese wil. Maar ik lees The Wall Street Journal over de oorlog en reageer wrevelig: wat bagel? Het is oorlog! Ogenblikkelijk gaapt tussen ons een huwelijkse afgrond, waaruit gegrom opstijgt, achternagezeten door verontwaardiging. Tien minuten later is ze alleen gaan wandelen en spel ik mijn vervloekte krant.

Acht uur (het schemert nog)

Gevieren rijden we naar een andere oude vriendin, Monica, die in haar prachtige koloniale huis – op een uur ten noorden van de stad – een feest voor ons geeft. De veranda is verlicht met lampions; binnen in de grote keuken staan schotels met heerlijkheden uitgestald. Uit onzichtbare luidsprekers komt beschaafde muziek. Ik glip weg en dwaal door het koloniale huis. Hal, woonkamer, nog een woonkamer… ik ontmoet meer televisietoestellen dan boeken. Dozijnen kussens. Een namaak-antieke spiegel met namaakweer in het glas hangt in zijn vergulde lijst tegen een woonkamermuur, maar wacht even, er is nog meer mis met die spiegel. Ik kijk en voel: de vergulde lijst is gemaakt van verguld piepschuim. Die spiegel, die spiegel waarin ik opdoem als een snobistische schim, die spiegel is een grof schandaal!

Ik keer terug naar de keuken. Joy staat te praten, bordje in de hand, op haar bovenlip een miniem kloddertje saus. Om ons heen de bourgeoisie. Mannen en vrouwen stoppen voedsel in hun mond, kauwen, kletsen. Spijsverteringsorganen zwoegen, stembanden trillen, de bestemming van het voedsel is vergelijkbaar met dat van de woorden.

Donderdag

We hebben de nacht als gasten van Monica doorgebracht en maken van de gelegenheid gebruik om het landhuis van Franklin Roosevelt te bezoeken, dat een paar mijl verderop in de voorjaarsregen aan de Hudson ligt.
Roosevelt, als jongeman een atleet, kreeg zoals bekend polio en won vanuit zijn rolstoel de Tweede Wereldoorlog. Het interieur van het huis is een lofdicht op zijn heldhaftigheid, uitgedrukt in twee onvoorstelbaar primitieve rolstoelen en een dienstlift waarin hij zich tegen bedtijd manueel naar de eerste verdieping hees, want ergens in zijn ‘Soul’s immensity’ (Wordsworth) brak er brand uit en zat hij geblokkeerd in een elektrische lift.

Buiten, meer dan levensgroot, een Churchill en een Roosevelt, die elkaar met kleurloze ogen opnemen, alsof ze elkaars grootheid meten. Aan beider neus hangt een druppel, een baldadig en respectloos element, waarin zich in principe steeds nietiger Roosevelts en Churchills schuilhouden, ad infinitum.

Vrijdag

Door de schaduwrijke spelonken van Manhattan sleuren Joy en ik onze koffers naar het busstation. De rit naar Washington DC kost zeventig dollar per persoon en neemt ruim vier uur in beslag (de trein is comfortabeler maar kost drie keer zoveel). Op twee studenten na zijn wij de enige blanken – de Rosa die niet opstond zit nog altijd op de bus. Maar hoe dichter deze maatschappij in haar ontwikkeling het egalitaire benadert, des te theatraler worden de kleinste verschillen uitvergroot. De sfeer aan boord is neutraal; de neutraliteit vermengt zich met de verwarming, samen resulteren ze in slaap.

Christopher en Hayley rijden ons in hun gloednieuwe Toyota naar Alexandria. We eten in een Thais restaurant, praten bij, loom, gelukkig, herenigd – om ons heen de warboel van geroezemoes, kletterend bestek, jammerende muziek.
We hebben een comfortabele studio om de hoek gehuurd, waar ik midden in de nacht wakker schiet: ik open het gordijn, in een auto bij het stoplicht even verderop heeft de Apocalyps haar sinistere feestgedruis ingezet. Boem, knal, doet de auto, en wie opent er nu het raam en roept door de flarden van de nacht naar de inzittenden? Ik, die zachtjes roep, want ik wil Joy niet wekken.

Zaterdag

We bezoeken het slagveld van Gettysburg, vreedzame glooiingen in Pennsylvania, waar zonder het museum niets aan de Burgeroorlog zou herinneren. Vijftigduizend doden en gewonden, honderdduizend soldaten opgezadeld met herinneringen, vierduizend dode paarden en andere lastdieren. Het landschap zou aangevreten moeten zijn door het bloed, rafelig van de ontploffingen, korstig van de trauma’s die op zijn buik en in zijn plooiingen openbarstten. Maar nee. Vreedzame glooiingen, zeg ik u.

In het museum een bajonet die als tentharing maar ook als kandelaar zijn diensttijd heeft doorgebracht.

Zondag

Christophers voetbalploeg wint met 4-0. Het veld vertoont het lijnenpatroon van American football. De tribunes zijn van geribd metaal dat trilt als je je plaats opzoekt. Pislucht van het Engelse voetbalstadion, waar ben je?

’s Avonds (in het appartement van Christopher en Hayley)

We kijken naar Midnight in Paris van Woody Allen, een onschuldige intellectuele klucht. Vooraf wordt gewaarschuwd voor ‘sexual references and smoking’. Dan moet ik naar het watercloset. Ik wil mijn kont afvegen, maar steek mijn hand pardoes in het water.

Wat beschermt verdorie de beschaving waar mijn hand een paar velletjes van de toiletrol afscheurt tegen de onderwereld die haar poogt te verzwelgen? Mijn grootste bezwaar tegen de cultuur van de Verenigde Staten is het peil van het water in de toiletpot.

Maandag

We dolen rond in het fraaie koloniale Alexandria met zijn uit rechthoeken bestaande stratenpatroon: de huizen hebben hoge schuiframen, die licht binnenlaten en Verlichting symboliseren; maar in duistere nissen en alkoven broeit de geest van hebzucht die rusteloos mensen verhandelt; na anderhalve eeuw beslist een spook, zegt u? Linksaf, rechtdoor, waar is Prince Street nu?
Ten slotte zijgen we neer in een soort Amerikaans koffiehuis.

Ik lees een artikel over de filosoof Aleksandr Doegin, die ons bezweert Rusland aan zijn boerendemocratie over te laten, zijn hiërarchie te erkennen, zijn intolerantie en spierkracht te dulden, dit alles onder de Russisch-orthodoxe koepel, waar de pope het zicht op zelfstandige gedachten ontneemt. Zijn apologie is gebaseerd op een diversiteit van systemen: tot daar kan ik hem nog volgen, een schim met een baard die zich met haastige passen door de Russische geschiedenis beweegt. Maar Poetin! Waarom Poetin, wiens valse bewustzijn hij is?

Dinsdag

We spelen frisbee in het park op de oever van de Potomac. Joy forceert een spier in haar bil – ‘de musculus gluteus maximus,’ zegt Hayley koket, maar ik hoor deze bilspier in hoofdletters, een gevallen gladiator, Musculus Gluteus Maximus.
Christopher heeft een vergadering, Hayley nachtdienst in het ziekenhuis; Joy en ik eten in een Italiaans restaurant. Op het t-shirt van een jonge zwarte vrouw aan de tafel naast ons lees ik ‘GOD IS DOPE’. ‘Wat betekent dat volgens jou?’ vraag ik aan Joy.
‘Geen idee.’
‘Is het straattaal?’
‘Ik woon hier al vijfendertig jaar niet meer. Weet ik veel waar de taal in de tussentijd heeft uitgehangen.’

Ik buig me over, verontschuldig me en informeer bij het meisje naar haar hemd.
‘That means, God is good, God is great,’ zegt ze. Haar tongval is gehaast en lijzig tegelijk, syncopisch, ze rapt bijna. Haar glimlach mag mee naar Engeland.
‘Het had ook het tegenovergestelde kunnen betekenen,’ zegt Joy (in het Nederlands).
God als ethisch referentiepunt. God als opium.

Woensdag

Sinds de bestorming zijn de trappen van het Capitool een toeristisch spektakel geworden, of juister uitgedrukt: de onzichtbare bestorming, die zich in het heden manifesteert als een hek, een verbod op een rondleiding en meer politie dan ooit, is een toeristisch spektakel geworden. Hoe wonderlijk dat deze democratie niet meer zelfvertrouwen heeft. Ook de Library of Congress ertegenover is omringd met wantrouwen, een bibliotheek bewaakt door gewapende agenten.

Het gebouw is een tumor van de Italiaanse renaissance, er is meer verf gebruikt dan in eeuwen Toscane. De kern van de bibliotheek zijn de boeken die Thomas Jefferson uit zijn eigen bibliotheek aan het Congres verkocht, nadat de Britten het Capitool in de oorlog van 1814 in brand hadden geschoten. Jefferson verborg zijn geldnood achter een patriottisch gebaar: het Congres mocht betalen wat het wilde. Uiteindelijk ontving hij $23.950, een bedrag gebaseerd op het formaat van de 6487 boeken (in het Engels, Frans, Italiaans, Spaans, Grieks, Latijn en Angelsaksisch). Een deel van dat geld besteedde hij aan een nieuwe bibliotheek in Monticello.

Ze staan in een cirkel van kasten uitgestald, een Pretoriaanse wacht van geleerdheid, want de geest van deze universele man doorkruiste vele domeinen van kennis: recht, geschiedenis, astronomie, medicijnen, botanie, zoölogie, filosofie, literatuur; zijn classificatiesysteem was gestoeld op memory, reason en imagination: geschiedenis, filosofie, wetenschap en belles lettres. In 1851 verkoolden twee op de drie boeken van Jefferson in een tweede brand; ze werden allemaal vervangen. Maar ik ben snel uitgekeken, want ik mag in geen enkel boek bladeren.

Vrijdag

Vandaag naar Monticello, de door Jefferson zelf ontworpen plantagewoning.

Zaterdag 26 maart

Christopher zet een vrije trap in een doelpunt om: de bal legt een parabool van tientallen meters af.

Zondag

De muziek in de kerk van Christopher en Hayley valt mijn oren aan, mijn verfijnde smaak, mijn duistere ziel: de bank vibreert van de amorfe boemklanken… en naast mij zit Christopher, ongelukkig, verscheurd tussen twee loyaliteiten. Om ons heen een paar honderd twintigers: deze kerk redt een traditie door haar weg te gooien. Jezus zit achter me en fluistert: ‘Het voordeel van mijn positie is dat ik alles als Bach kan horen, op tekst van je vader.’

Dinsdag 5 april

Een week is verstreken sinds onze thuiskomst. Joy is alweer naar Brussel vertrokken. Ik heb mijn routine van wandelen met de honden, theedrinken en bladeren in mijn bibliotheek hervat. De BBC meldt dat de Pride of Kent in beslag is genomen – de boot, waarop ik zo vaak heen en weer ben gevaren, is als onveilig beoordeeld. De verbinding tussen Engeland en het Continent roest weg in de lentezon.

Vrijdag

Ik moet nog over Monticello vertellen.
Deze boerenhofstede bekroont sinds de late achttiende eeuw een heuveltop in Virginia, op twee uur rijden van Washington. In 1801, toen Jefferson de derde president van de Verenigde Staten werd, deed zijn koets er vier dagen over. Hij ontwierp het huis als het centrum van twintig vierkante kilometer tabaksplantage en bleef het levenslang verbouwen. Behalve een landjonker van de eerste orde, een boer met een enorme bibliotheek, schrijver van de onafhankelijkheidsverklaring, was deze Cicero ook een van de beste architecten sinds Andrea Palladio, wiens stijl hij nabootste en vervolgens aan de laatste Franse mode aanpaste.

Aan elke zwaluwstaart wijdde hij gedachten; geen plank of hij mat die eigenhandig op; in een bepaalde periode smeedden vijf, zes slaven zijn spijkers, die aan nauwkeurig bepaalde specificaties moesten voldoen – hun productie hield hij in een opschrijfboekje bij.

Jefferson streepte passages in de Bijbel door die hem moreel tegenstonden. Hij mat alles op en vatte de wereld in duizenden ingewikkelde calculaties: het Amerikaanse systeem van maten en gewichten is door hem ontworpen, de onderverdeling van de dollar danken zijn landgenoten aan hem. Toen de graaf Buffon tot de conclusie kwam dat Amerikaanse dieren inferieur waren aan Europese, aangezien Amerika een reusachtig moeras was, dat nog bezig was op te drogen, liet Jefferson, op dat moment gezant in Parijs, Amerikaanse dieren wegen en opmeten, tot en met de afstand van de anus tot de vulva bij een vrouwtjeswezel; ook liet hij een complete eland naar Frankrijk verschepen; zie voorts de tabellen in zijn boek Notes on the State of Virginia uit 1785.

In een vitrine ligt een door Jefferson ontworpen aantekenboekje: acht kleine ivoren bladen, bevestigd aan een zilveren scharnier, waarop hij met potlood aantekeningen maakte – het opgekrabbelde kon hij met een nat doekje deleten… Op dit palimpsest, deze oerversie van Windows, noteerde hij wellicht de cupmaat van zijn concubine, Sally Hemings, voor, tijdens en na het zogen van hun zes kinderen. Sally was eigendom van Jefferson: ze was de halfzus van zijn overleden blanke echtgenote, verwekt door zijn schoonvader bij een van zijn slavinnen, ze behoorde tot diens erfenis.
Hoe feitelijker je het allemaal opschrijft, hoe beter, dunkt me.

Er wandelde in de omgeving een paradox rond in de persoon van een vrijgekochte slaaf die de achternaam Jefferson had aangenomen. Jefferson was dan ook verre van wreed, maar hij berekende dat het plantagesysteem zonder slaven niet kon bestaan; hij praktiseerde slavernij op het niveau van de tabaksteelt, terwijl hij zich er op het niveau van de Verlichting tegen verzette… Hierin schuilt een verwarrende les over de kloof – die geeuw gevuld met schemer – tussen de ideale abstractie en de troebele werkelijkheid. Een plantage met een eigenaar van het type ‘goede huisvader’ was een complex sociaal systeem, moreel verwerpelijk, maar in bepaalde opzichten te verkiezen boven de vrijheid waar je als zwarte je leven niet zeker was… Kortom, het vertoonde trekken van het reëel bestaande Oost-Europese socialisme in de vorige eeuw.

Maandag

Het huis is vol verblindende luister, opmerkelijke curiosa en praktisch meubilair. De gids verwijst naar een QR-code voor beschrijvingen van het interieur. ‘Ik heb geen telefoon,’ zeg ik. ‘Ik kom uit Engeland, daar bestaan die nog niet. Is er geen papieren versie?’ Hij kijkt me onzeker aan, overhandigt me dan een aantal geplastificeerde, door een ring bij elkaar gehouden bladen.

In het immense voorportaal plaatste Jefferson de kop van Alexander Hamilton recht tegenover zijn eigen marmeren buste: Hamilton was zijn politieke opponent. Op een plank ligt een afgietsel van het dodenmasker van Cromwell, een politicus die hij verafschuwde. Op zijn bureau – een burcht van slimheid – staan een door hemzelf ontworpen draaiende boekenstand, die maakte dat hij vier boeken in successieve gelijktijdigheid kon bestuderen, en een polygraph, een door hemzelf ontworpen kopieermachine met twee parallel gepositioneerde pennen, zodat er duplicaten bestaan van de 19.000 brieven die hij aan dat bureau schreef (hij voorvoelde de computer).
Ik besluit de voorloper van de QR-code te stelen, wandel met de uitbundig geïllustreerde stijve bladzijden onder mijn trui naar buiten en neem het vliegtuig naar Londen.

Dinsdag 12 april

Het is de zevenentwintigste sterfdag van mijn moeder.

Benno Barnard

Benno Barnard is een schrijver die meent dat het heden gewoonlijk ongelijk heeft.