JavaScript is required for this website to work.
Binnenland

Senaat richt interfederaal antidiscriminatiecentrum op

John De Wit23/7/2013Leestijd 5 minuten

Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding wordt gesplitst in twee delen. John De Wit plaats er heel wat vraagtekens bij.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

De Senaat keurde vrijdag, in zijn laatste zitting voor het reces, de ‘interfederalisering’ van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding goed.

Het huidige Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding (CGKR) wordt gesplitst in twee stukken: er komt één interfederaal centrum om de strijd tegen alle discriminaties te voeren. Dat interfederaal centrum wordt bevoegd voor discriminaties in België, maar ook in de deelstaten (Vlaanderen, Wallonië, Brussel, de Oostkantons…), behalve voor discriminatie op grond van geslacht en taal. Momenteel is het huidige CGKR van Jozef De Witte alleen bevoegd voor de strijd tegen discriminatie in federale zaken, niet bij deelstatelijke bevoegdheden. Dus niet voor discriminatie bij de Lijn, in het onderwijs, in de Vlaamse administratie, de Vlaamse welzijnssector, bij de VDAB en dergelijke. Dat mocht niet meer van Europa. Vlaanderen moet van Europa een antidiscriminatiecentrum hebben. 

N-VA gaf toe 

De Vlaamse gemeenschap had een eigen Vlaams discriminatiecentrum kunnen oprichten. Ze heeft daar drie jaar lang mee gedreigd, vooral onder impuls van de N-VA. Maar uiteindelijk ging de N-VA overstag. Vooral sp.a was tegen een apart Vlaams centrum en de sp.a won. Het zou de bevoegdheden en de expertise te veel versnipperen, zo luidde het daar. Een argument dat vanzelfsprekend tegen iedere overheveling van bevoegdheden naar de deelstaten kan worden gebruikt.

De Vlaamse regering ondertekende met zeven andere regeringen een samenwerkingsakkoord om een interfederaal centrum voor de strijd tegen discriminatie op te richten. Tot nu toe heeft alleen de Senaat dit akkoord goedgekeurd.

Het akkoord dat het IFC opricht, roept vele vragen op.

Homo’s wel, transseksuelen en vrouwen niet

Het interfederaal centrum is niét bevoegd voor discriminatie op basis van geslacht, terwijl het wel representatief (dus: paritair) moet worden samengesteld op basis van geslacht. En terwijl het bovendien in rechte kan optreden op grond van het decreet van 6 november 2008 van het Waals Gewest over discriminatie tussen mannen en vrouwen inzake economie, tewerkstelling en beroepsopleiding en het Vlaams decreet van 8 mei 2002 over evenredige participatie op de arbeidsmarkt. Begrijpe wie kan.

Met de huidige nieuwe regeling is ons land dus nog altijd niet in orde met Europa, omdat er niet voor alle discriminaties van vrouwen en transseksuelen in de arbeidssfeer een centrum is opgericht. (Tussen haakjes: voor discriminatie van holebi’s wordt het interfederaal centrum wél bevoegd, voor transseksuelen niét).

Taalpariteit, maar niet bevoegd voor taal

Het is ook niet duidelijk waarom het bestuur van het nieuwe IFC paritair moet zijn samengesteld qua taal. De representativiteit die men bij mannen en vrouwen nastreeft (50-50), vertaalt zich niet in een representatieve vertegenwoordiging naar taalgroep. Daar wordt een 50-50 verhouding vastgelegd, terwijl de representativiteit daar 60-40 zou vereisen. Hierdoor is het zo dat in een reeks gevallen (het algemeen beleid, de aanwervingen, de begroting…), waarbij het interfederale bestuur moet beslissen, de Nederlandstalige meerderheid in de minderheid is. Dat is weliswaar alleen tijdens de debatten zo, maar bij gelijk aantal is er staking van stemmen, zodat een taalminderheid iedere beslissing kan blokkeren.

Het valt niet in te zien waarom het nieuwe centrum representatief moet zijn samengesteld voor een criterium waarvoor het niet bevoegd is en paritair voor een ander criterium waarvoor het evenmin bevoegd is, terwijl er voor de vele criteria waarvoor het wél bevoegd is (discriminatie op grond van handicap, zogenaamd ras, nationale herkomst, syndicale of politieke overtuiging, godsdienst, seksuele voorkeur, leeftijd….), geen enkele eis wordt gesteld, noch een representativiteitseis, noch een pariteitseis.

Als in de toekomst iemand iets wil wijzigen aan dit IFC, dan moeten acht regeringen en acht parlementen die verandering goedkeuren. Men kan zich bovendien afvragen of de Franstalige minderheid in het land geen buitensporige vinger in de pap krijgt. Want in Vlaanderen vallen gewest en gemeenschap samen en is dat dus één orgaan. In Franstalig België zijn dat verschillende organen, die allemaal hun akkoord moeten betuigen.

Staat in de staat?

Het is mooi dat de Raad van State vindt dat benoemingen door de parlementen ‘een garantie voor onafhankelijkheid en voor pluralisme zijn’ (sic), maar het zijn in de realiteit wel politieke benoemingen. Bovendien kunnen de mandaten – met inbegrip van die van de twee directeurs – héél lang duren: 18 jaar. Is dit niet erg lang? Dreigt dit geen ongecontroleerde macht te worden, een staat in de staat?

Het akkoord is echter nog op andere vlakken een gemiste kans.

Er is vooraf geen studie gemaakt van hoe de antidiscriminatiewet wordt toegepast. De wettelijk verplichte evaluatie van deze wet uit 2007 moest al meer dan een jaar geleden bij het parlement zijn ingediend, maar ze is er nog altijd niet.

Over de enige grondige studie over de toepassing van de antiracismewet, die van Jogchum Vrielink, wordt in alle talen gezwegen in de toelichting.

Bejaarden en alleenstaanden vergeten

Er is geen analyse van de verhouding tussen de diverse gediscrimineerde groepen. Momenteel gaat bijna de helft van het werk naar discriminatie van allochtonen. Is dit logisch? Aan discriminatie van bejaarden in rusthuizen of alleenstaanden (samen een veel grotere groep met zeker even erge discriminaties als allochtonen) besteedt het huidige centrum geen aandacht. Is dit geen discriminerende opstelling?

Over de zinvolheid of het nut van de burgerlijke partijstellingen in racisme, discriminatie of mensenhandelszaken wordt in alle talen gezwegen. Naar statistieken, resultaten, kostprijs of opbrengst wordt nergens verwezen. Sterker: men voert burgerlijke partijstellingen in voor decreten waarvoor het IFC eigenlijk niet bevoegd is (namelijk discriminatie van vrouwen op de arbeidsmarkt).

Eldorado van Minderheden

Mogelijke tegenstellingen tussen de groepen waarvan het huidige centrum de belangen behartigt (joden en moslims; moslims en homo’s) worden niet geproblematiseerd. Die zijn er schijnbaar niet. Men gelooft in het Eldorado van Minderheden, waar iedereen elkaar steunt. Helaas is dat volkomen onrealistisch. Het interfederaal centrum heeft de taak heeft om ‘slachtoffers bij te staan’. Maar…wie zal het interfederaal centrum bijstaan in een geschil tussen twee personen van een verschillende groep (moslims en homo’s bijvoorbeeld) die zich allebei slachtoffer van discriminatie of aanzetten tot haat voelen in dezelfde zaak? Zo’n situatie is bij burenruzies perfect denkbaar.

Waarom de vrouwen en taalminderheden een apart discriminatie-instituut moeten hebben, wordt niet bevraagd. Over taaldiscriminatie wordt – in alle talen – gezwegen, terwijl nog maar pas is vastgesteld dat in Brussel amper een derde van de benoemingen in orde is met de taalwet. Is dit niet belangrijk dan?

Objectiviteit?

Waarom er nog een nieuw Centrum voor Migratiestudies, Vreemdelingenrechten en Mensenhandel moet worden opgericht naast het interfederaal centrum, is eveneens onduidelijk. Waarom wordt de studie van de migratie niet overgeheveld naar de Dienst Vreemdelingenzaken en de studie van de mensenhandel en mensensmokkel niet naar de studiedienst van het college van procureurs-generaal? Dat zou de werking veel efficiënter maken omdat men dan telkens de informatie ter beschikking heeft die men nu altijd opnieuw moet vragen en soms niet krijgt. Ook op de vraag of het wel mogelijk is om tegelijk een objectieve studie van de migratiestromen te doen én tegelijkertijd de rechten van vreemdelingen te behartigen, antwoordden de parlementsleden niet. De vraag wordt – tegen alle basislessen van de sociale wetenschappen in – niet eens gesteld. Deze combinatie is mijns inziens namelijk niet mogelijk. En ook op de kritiek van de Raad van State dat de ‘verdediging van grondrechten van vreemdelingen’ een taak is voor het interfederaal centrum en niét voor het nieuwe federaal centrum komt geen antwoord.

 Kortom: er is geen inhoudelijk werk gedaan over de wetten waarover deze structurele hervorming gaat. Dit is des te verbazender daar al bijna drie jaar aan deze hervorming wordt gewerkt, merkwaardig genoeg met steun van de N-VA. Het resultaat is een versterking van de federale staat ten nadele van de deelstaten en tegelijkertijd een complete inhoudelijke statusquo zonder enige kritische noot. Beide federale parlementen hebben hier slecht werk afgeleverd.

De auteur is justitieredacteur bij Gazet van Antwerpen. Een uitgebreider artikel over dit onderwerp vindt u hier.

<Een goed artikel? Misschien is het dan ook een goed idee om ons te steunen. Klik hier.>

John De Wit was journalist van Gazet van Antwerpen, waar hij vooral Justitie volgde.

Commentaren en reacties