JavaScript is required for this website to work.
Sport

Sport op school

Mijn meest glorierijke momenten op school: de turnlessen

ColumnHarry De Paepe7/1/2021Leestijd 3 minuten
‘De Patton’ zwierde rond de rekstok als een levende wastrommel en eindigde met
een vlucht fix op een mat, de armen naast zich gestrekt. Onze puisten spanden
zich op van pure stress toen we hem bezig zagen.

‘De Patton’ zwierde rond de rekstok als een levende wastrommel en eindigde met een vlucht fix op een mat, de armen naast zich gestrekt. Onze puisten spanden zich op van pure stress toen we hem bezig zagen.

foto © Martin Rulsch, Wikimedia Commons, CC BY-SA 4.0

Harry De Paepe schrijft over de ’turnles’, zijn voetbalkunsten en de verwachtingen van ‘de Patton’.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Vraag me niet waarom, maar vorige week was er op Twitter enige heisa rond sport op school. Wacht, ik herformuleer dat even. Zoals steeds was er op Twitter weer wat heisa rond iets, dit keer ging het over sport op school. Ik moei me slechts zelden in Twitterheisa. Dan besteed ik liever wat tijd aan het praten met mijn buurman. Maar het gekwetter bracht me wel terug naar mijn meest glorierijke momenten als leerling op school: de lessen lichamelijke opvoeding.

Zelf spraken we over ‘turnen’ en de ‘turnles’. Ik was hierin zo sterk in dat een stagiair me ooit vroeg — ik denk tijdens een oefening handstand — wat ik eigenlijk wel kon. Na kort nadenken antwoordde ik: ‘Godsdienst?’ In plaats van handstand tegen de muur mocht ik even met mijn neus tegen de muur gaan staan. Mijn antwoord was blijkbaar aanstootgevend.

De voetbalgoden

‘Chocomousse!’ klonk het ironische oordeel van een mijn beste sportleraars ooit. Hij zag dat ik hopeloos was en zijn culinair besluit over mijn kunnen was terecht. Toch kreeg ik heel graag les van de kleine geblokte man. Correct, vriendelijk en niet om mee te sollen. Zo had ik mijn leraars graag. Later, toen ik van school was veranderd, kreeg ik een tijdlang sportles van een leraar met de ruggengraat van een pindaworm. ‘Jongens, vandaag gaan we hockey doen.’ Mij maakte het niet veel uit, maar verschillende klasgenoten schreeuwden: ‘Neeje! We gaan voetballen!’ en dus werd het zowat zestig op de honderd keren voetbal. Die andere veertig keren was een van de stoere voetbalbinken ziek… of de leraar zelf. Toen dat laatste het geval was werd er wat gevoetbald om ons bezig te houden.

Ik maakte ooit even indruk op de voetbalgoden van mijn klas. Tijdens de allereerste LO-les op mijn nieuwe school speelden we voetbal. Ik besefte nog niet dat dit het patroon van het hele schooljaar zou worden. Onverwacht kreeg ik de bal in mijn voeten. Omdat er thuis naar het voetbal gekeken werd, wist ik ongeveer wat er van mij verwacht werd. Niet dat ik het kon. Ik passeerde met de bal aan mijn voeten een van de voetballers. Hij heette Tommy en had een echt voetbaltrainingspak — met sponsor en al — aan en droeg voetbalschoenen zonder van die toppen. Ik passeerde die niet zomaar, nee, ik had de bal door zijn benen getrapt. Wonder boven wonder ging ik verder en scoorde een goal. Dat was mij nog nooit gebeurd. Het gevolg was dat de volgende keer een van de voetbalbinken mij meteen uitkoos om in zijn team te zitten. Dat was de eerste… en meteen de laatste keer. Ik bakte er, zoals het hoorde, niets van. Die Tommy bleek gewoon niet zo’n goeie voetballer te zijn. Een trainingspak en de juiste schoenen toveren je niet meteen om tot Diego Maradona.

Plezier

Maradona hing bij ons thuis op naast een poster van de Rode Duivels uit 1986. Mijn moeder was voetbal- en wielergek. Ze juichte heel de straat bij elkaar toen Rode Duivel Philippe Albert scoorde en schold luid toen wielrenner Claude Criquielion door Bauer tegen de grond ging. Ik noem hier twee willekeurige sportmomenten die me, dankzij mijn moeder, zijn bijgebleven. Ondanks de hoge sportgraad in mijn ouderlijke huis — mijn vader was als jonge kerel bijzonder sportief — ging het hele gedoe aan mij voorbij. Heel mijn schoolcarrière onderging ik de sportles. Hoewel, ondergaan is niet meteen de juiste beschrijving. Ik heb enorm veel plezier gemaakt in de sportles. Zeker in mijn laatste jaren van het middelbaar.

Het slotjaar vormde hierin een hoogtepunt. Een reserveofficier gaf ons les. Wij noemden hem ‘de Patton’, naar de Amerikaanse oorlogsheld en vooral omdat we met enkelen de film ‘Patton’ — met George C. Scott in de gelijknamige hoofdrol — op de tv hadden gezien. Onze LO-leraar leek in de verte niet op generaal Patton, maar hij had wel dezelfde kaarsrechte rug, sprak ons — slungels — steevast aan met ‘Mannen!’ en hij verwachtte zoals de generaal soms strategisch onhaalbare doelen. Zoals die les waarbij hij de hele sportzaal had opgesteld met rekstokken. ‘Mannen! Zien jullie deze opstelling? Dit verwacht ik aan het einde van de les.’ Daarop begon hij rond een rekstok te zwieren als een levende wastrommel en eindigde hij met een vlucht fix op een mat, de armen naast zich gestrekt. ‘Zo! Gezien?’ Onze puisten spanden zich op van pure stress toen we hem bezig zagen.

Goede wil

De Patton schreef op mijn rapport altijd dezelfde rapportcommentaar: ‘Is van goede wil.’ Er prijkte dan een 5 of een 6 naast. Mijn vader keek me dan onderzoekend aan: ‘Van goede wil?’

Mijn gezin — en bij uitbreiding mijn familie — is behoorlijk sportief. Het doet me veel plezier dat ze genieten van sport. Het is niet omdat het mijn ding niet is dat ik het een ander niet gun. Ik ben van goede wil, ziet u. Zolang het niet van mij verwacht wordt, vind ik het allemaal dik oké.

Harry De Paepe (1981) is auteur en leraar. Hij heeft een grote passie voor geschiedenis en Engeland.

Commentaren en reacties