JavaScript is required for this website to work.
post

Staatsman van ijzer en bloed (deel I)

Otto von Bismarck 200 jaar geleden geboren

Dirk Rochtus31/3/2015Leestijd 6 minuten

Zijn naam deed velen sidderen. Otto von Bismarck, stichter van het Duitse Rijk, werd 200 jaar geleden geboren.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

De architect van de Duitse eenmaking van 1871 zag tweehonderd jaar geleden (op 1 april 1815) het levenslicht in Schönhausen. Otto von Bismarck was achtereenvolgens diplomaat, minister-president van Pruisen en kanselier van het Duitse Keizerrijk. Hij voerde oorlog tegen Denemarken, Oostenrijk en Frankrijk, maar eenmaal dat hij zijn doel, – de eenmaking van Duitsland -, bereikt had, begon hij te werken aan een veiligheidsstructuur die vrede in Europa moest garanderen. Hij bestreed in eigen land de katholieken en de sociaaldemocraten, maar lag aan de basis van een sociale wetgeving die hem de eretitel ‘Der Weiße Revolutionär’ (de witte of conservatieve revolutionair) opleverde.

De volgende passages over Bismarck zijn overgenomen uit mijn boek ‘Dominant Duitsland’ dat in 2013 bij Pelckmans verscheen. De eindnoten die in het boek voorkomen zijn in onderhavige tekst weggelaten.

Bismarck schuwde de oorlog als ‘oplossing’ niet, zoals bleek uit de beruchte woorden: ‘Niet door toespraken en meerderheidsbesluiten worden de grote vraagstukken van deze tijd opgelost […], maar door Eisen und Blut.’ Bismarck voerde de eerste van zijn drie oorlogen in 1864 samen met Oostenrijk tegen Denemarken om de Deense koning de Duitstalige hertogdommen Sleeswijk, Holstein en Lauenburg afhandig te maken. Na de overwinning op Denemarken wilde Pruisen zijn gezag over en in Sleeswijk-Holstein vestigen, terwijl Oostenrijk enkel akkoord kon gaan met een gedeeld bestuur over de twee hertogdommen. De wrijvingen tussen Berlijn en Wenen leidden tot de ‘Duitse oorlog’. Op 6 juli 1866 kwam het in Sadowa bij Königgratz (het huidige Hradec Kárlové in Tsjechië) tot de grote krachtmeting tussen Pruisen en Oostenrijk. De tweede oorlog van Bismarck eindigde met de nederlaag van de Oostenrijkse troepen. Pruisen annexeerde nog enkele kleinere staten die met Oostenrijk mee hadden geheuld, zoals Hannover, Hessen en Nassau, maar spaarde Oostenrijk zelf. Bismarck zag in de verliezer van het heden de bondgenoot van morgen. Wenen aanvaardde het einde van de Duitse Bond en erkende de Noord-Duitse Bond die het vergrote Pruisen samen met zeventien andere staten vormde. Zelf ging Oostenrijk met Hongarije het compromis (‘Ausgleich’) aan om een confederatie te bouwen met de ‘Deutschösterreicher’ en de Hongaren als de twee staatsdragende volken.

Hefboom

Bismarck had Oostenrijk weggewerkt uit Duitsland. De weg naar de eenheid liep door het verslagen Wenen. Vele liberalen juichten de overwinning van Pruisen toe als hefboom voor de eenheid die op haar beurt meer politieke en economische vrijheid binnen een moderne staat mogelijk zou moeten maken, socialisten omdat de terugdringing van de ‘Kleinstaaterei’, de veelheid van kleine staatjes, het pad voor de proletarische revolutie effende. Sceptici zoals het linkse parlementslid Johann Jacoby waarschuwden voor de Pruisische ‘Militärherrschaft’ als gevaar voor de buurvolken. Duitse katholieken betreurden het vertrek van Oostenrijk, bevreesd als ze waren voor de dominantie van het protestantse Pruisen, conservatieven het grote culturele en symbolische verlies nu de ‘Reichsidee’, de droom van een alle Duitstaligen omvattend Rijk, gesneuveld was. De Noord-Duitse Bond was het opstapje voor de eenheidsstaat. Bismarck werkte verder aan een stappenplan dat die dichterbij moest brengen. De defensieverdragen die hij sloot met de afzonderlijke Zuid-Duitse staten bepaalden dat ze in geval van oorlog met een niet-Duitse macht hun troepen onder het bevel van de Pruisische koning zouden plaatsen. Militaire eendracht was in feite de voorbode van politieke eenheid, of zoals de Amerikaanse politicoloog en gewezen minister van Buitenlandse Zaken Henry Kissinger schreef: ‘De Duitse eenheid was maar één crisis ver weg’. Na de oorlog tegen Denemarken en tegen Oostenrijk stond er een nieuwe aan te komen, een tegen de oude vijand aan de andere kant van de Rijn. De overwinning van Pruisen op Oostenrijk schiep meer orde in ‘Duitsland’ dan Frankrijk lief was. Luxemburg werd een onafhankelijke staat in 1867. Met het oog op de neutralisering ervan trokken de Pruisen hun garnizoen eruit terug, maar het van oudsher ‘Duitse land’ bleef tenminste uit de klauwen van Frankrijk.

Herrijzenis

Verbitterd zwoer de Franse keizer ‘revanche pour Sadova’, de plaats waar de Pruisen de overwinning hadden behaald op de Oostenrijkers. De gelegenheid deed zich voor in 1870 toen de Spaanse troon vacant werd. Bismarck steunde de kandidatuur van de Duitse prins Leopold von Hohenzollern. Frankrijk zag daarin de symbolische herrijzenis van het Habsburgse Rijk en de omsingeling langs zijn zuidelijke en oostelijke flank. Ook nadat de prins al onder Franse druk had verzaakt aan de troon, wilde de Franse regering Pruisen nog vernederen. Op de wandelpromenade van het kuuroord Bad Ems in de buurt van Koblenz verzocht de Franse ambassadeur de Pruisische koning op 13 juli 1870 om een uitdrukkelijke waarborg dat de Hohenzollernprins voor eens en altijd zijn aanspraken op de Spaanse troon zou opgeven. Geërgerd weigerde Wilhelm hierop in te gaan en bracht Bismarck in een telegram, het beroemde ‘Emser Depesche’, op de hoogte van het gesprek. De Pruisische minister-president liet het telegram met toestemming van de koning in de media uitlekken, maar dan zodanig ingekort dat het Franse verzoek als grof en aanmatigend overkwam. Op haar beurt beledigd verklaarde de Franse regering op 19 juli de oorlog aan Pruisen; de militaire verdragen tussen de Noord-Duitse Bond en de Zuid-Duitse staten traden in werking. De verenigde Duitse troepen vielen Frankrijk binnen. Op 2 september 1870 capituleerde het Franse leger in de vestingstad Sedan en geraakte keizer Napoleon III in Pruisische gevangenschap. Heel Duitsland reageerde geestdriftig op de overwinning. Tot 1919 zou de ‘Sedantag’ als nationale feestdag worden gevierd. Maar de Frans-Duitse oorlog zelf was nog niet afgelopen. De nieuwe republikeinse regering die zich na de val van de monarchie in Parijs had geïnstalleerd, besloot de strijd voort te zetten nadat de Duitsers hun voornemen kenbaar hadden gemaakt om Elzas en Lotharingen als oorlogsbuit te annexeren. Voor de Duitse nationale beweging speelde het argument dat dit gebied oorspronkelijk tot het Rijk had behoord (vóór de Franse inlijving tussen 1633 en 1697), voor Bismarck en de militaire staf vooral dat het een veiligheidsbuffer kon worden tussen Zuid-Duitsland en Frankrijk. Maar dat Frankrijk zich na zijn capitulatie op 28 januari 1871 revanchistisch en dus bedreigend zou gaan opstellen, was nu net mee een gevolg van de inlijving door Duitsland van die Franse ‘départements’ als ‘Reichsland’ in februari. De Frans-Duitse oorlog had dus niet alleen langer geduurd dan verwacht, maar ook de spanningen tussen de beide volken zelf vergroot. De maandenlange belegering van Parijs door de Duitse troepen kostte duizenden gewone Franse burgers het leven. De Fransen ervoeren ook de uitroeping van de Pruisische koning tot ‘Deutscher Kaiser’ in de Spiegelzaal van het paleis van Versailles op 18 januari 1871 als een diepe vernedering.

‘Queen of Europe’

De oprichting van een kolos van een staat in Centraal-Europa schudde het machtsevenwicht, de ‘balance of power’, door elkaar. De Britse premier Benjamin Disraeli noemde de Duitse eenmaking een politieke gebeurtenis die veel verder reikende gevolgen zou hebben dan de Franse Revolutie. De historicus Thomas Carlyle betitelde Duitsland zelfs als ’the Queen of Europe’. Rijkskanselier Otto Fürst von Bismarck was geen imperialist. Hij zei zelfs dat Duitsland ‘saturiert’ was en dus geen aanspraken maakte op andermans grondgebied (de annexatie van Elzas en Lotharingen was de spreekwoordelijke uitzondering). Maar hij besefte ook dat de buurmachten nu met argusogen naar Duitsland als Rijk keken. Zijn grootste zorg bestond erin de omsingeling van Duitsland te vermijden zoals wanneer het op wraak zinnende Frankrijk een alliantie met Rusland zou sluiten; hij werd geplaagd door ‘le cauchemar des coalitions’.

Nationalisme

Het Duitse nationalisme was vanaf 1871 gemeengoed onder de dragers en de machtigen van het keizerrijk; de Duitse vorsten, die er zich als deel van de heersende elites ooit door bedreigd hadden gevoeld, hadden zich nu achter de standaard van de eenheid geschaard. Volgens de historicus Thomas Nipperdey was het nationalisme als ‘eine Macht des Bestehenden’ een ‘rechtse zaak’ geworden. Dat ‘bestaande’ was het Pruisen van Bismarck dat nu als dominerende macht ook zijn protestantse stempel drukte op het Rijk. De Klein-Duitse beweging had het katholieke Oostenrijk eruit gewerkt. Natie en staat vielen niet samen. Het Rijk omvatte niet alle Duitsers (die dat waren als leden van de taalgemeenschap, zoals de Oostenrijkers) en het kon ook niet rekenen op de volle nationale sympathie van al zijn onderdanen, zoals de katholieken, de Poolse en Deense minderheden, en de bewoners van Elzas en Lotharingen die door de annexatie hun Franse staatsburgerschap hadden verloren. Ook de Joden en de socialisten hadden het niet onder de markt in het wilhelminische Duitsland. De wonden van het eerste probleem kon het Rijk nog helen door het sluiten van de Tweebond, een defensieverdrag, met Oostenrijk-Hongarije in 1879 waardoor ‘Rijksduitsers’ en Duitstalige Oostenrijkers weer de emotionele banden met elkaar als broedervolken aanhaalden. Het tweede probleem, de aanwezigheid van religieuze, politieke en etnische groepen, zorgde voor heel wat conflicten. De versterking van het protestantisme als leidende staatsidee borg het gevaar in zich de katholieken af te stoten die één derde van de bevolking uitmaakten. Onder hen bevonden zich heel wat Polen (in Posen bijvoorbeeld, wat sinds 1918 Pools grondgebied is) en de combinatie van beide elementen – katholiek en Pools – was de Pruisische elites een doorn in het oog. De ‘Zentrumspartei’, de politieke vleugel van het katholicisme in Duitsland, was niet alleen een grote concurrent voor de ‘Nationalliberale’, die een steunpilaar van het Rijk vormden, maar in de ogen van Bismarck ook gevaarlijk als verzamelbekken van die ‘onbetrouwbare’ minderheden. De politieke eis van het ‘Zentrum’ om het wereldlijke gezag van de paus over de kerkstaat te herstellen, kon Bismarck alleen maar afwijzen, indien hij geen breuk met Italië wilde riskeren.

(lees zeker ook Deel II)

Uit:  Dirk Rochtus, Dominant Duitsland. Economische reus, politieke dwerg?, Pelckmans 2013, 228 p., ISBN 9789028971332

Te verkrijgen via bol.com of [email protected]

 

Foto: Fürst Otto von Bismarck door Franz von Lenbach

 

Dirk Rochtus (1961) is hoofddocent internationale politiek en Duitse geschiedenis aan de KU Leuven/Campus Antwerpen. Hij is voorzitter van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Zijn onderzoek gaat vooral over Duitsland, Turkije, en vraagstukken van nationalisme.

Commentaren en reacties