JavaScript is required for this website to work.
post

Stoïcijns

Dirk Rochtus16/4/2015Leestijd 2 minuten

Over cultuurbarbaren en hun stoïcijnse slachtoffers.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Van de Duits-joodse dichter Heinrich Heine (1797-1856) stamt het gevleugelde woord: ‘Dort, wo man Bücher verbrennt, verbrennt man auch am Ende Menschen.‘ De geschiedenis heeft ons al enkele malen met die bittere waarheid geconfronteerd. Eerst gooiden de nationaalsocialisten de werken van door hen gehate schrijvers op de vuurstapel – op 10 mei 1933 was dat, in Berlijn op de Opernplatz en in andere Duitse steden –, enkele jaren later verbrandden ze de lijken van vermoorde Europese joden in hun vernietigingskampen. Nu zien we hoe de terreurbende ‘Islamitische Staat’ (IS) behalve christelijke kerken, soefi heiligdommen en sjiitische schrijnen eeuwenoude manuscripten in Mosoel en andere plaatsen in Irak vernietigt. Ze deinsde er ook niet voor terug om begin januari een van haar gijzelaars, de Jordaanse piloot Moaz al-Kasasbeh, opgesloten in een kooi levend te verbranden. Waar een regime boeken of manuscripten vernietigt, ligt de weg open voor de onderdrukking of vermoording van mensen die anders denken of zelfs maar gewoon ‘anders’ zijn.

Het beeld van de kooi als symbool van vernedering deed denken aan de antisemitische film Jud Süß die Veit Harlan (1899-1964) in 1940 in opdracht van het naziregime maakte over het leven van de jood Joseph Süß Oppenheimer (1698-1738), de financiële adviseur van hertog Karl Alexander von Württemberg. Diens strenge belastingpolitiek leidde tot heel wat ontevredenheid onder de bevolking. Na het overlijden van de hertog richtte de volkswoede zich tegen Oppenheimer. Zijn arrestatie volgde op beschuldiging van hoogverraad, corruptie en plundering van de staatskas. In feite was Oppenheimer het slachtoffer van de alom verbreide jodenhaat in de Duitse contreien (en ver daarbuiten). Op 4 februari 1738 werd hij in Stuttgart met een strop om zijn nek in een kooi naar boven gehesen en opgehangen. Zijn tragisch lot inspireerde de Duits-joodse auteur Lion Feuchtwanger (1884-1958) tot het schrijven van de historische roman Jud Süß (1925). Feuchtwanger vroeg zich af hoe de joden zich het best konden integreren in een maatschappij waarin antisemitisme nooit veraf was. Voor hem bestond er geen tegenspraak tussen de eigen culturele of zelfs nationale identiteit en het wereldburgerschap: ‘Mein Hirn denkt kosmopolitisch, mein Herz schlägt jüdisch‘ (Mijn hoofd denkt kosmopolitisch, mijn hart slaat joods).[i]

De Duitse joden waren ten tijde van het Keizerrijk (1871-1918) en de daaropvolgende Republiek van Weimar (1919-’33) trouwe staatsburgers en vaak ook internationaal georiënteerd. De ideologen van het Derde Rijk konden niet om met die tweeledige gave om zowel nationaal te voelen als internationaal te denken. Joseph Goebbels (1897-1945) had geen oren naar de ideeën die Feuchtwanger in zijn roman naar voren bracht. De nazipropagandaminister gebruikte de historische stof om de figuur van ‘Jud Süß’ te vervormen tot een karikatuur. De film bulkte van de antisemitische clichés en vooroordelen. Op het einde ervan liet regisseur Harlan ‘Jud Süß’ als een ellendeling om zijn leven smeken, in waarheid ging Oppenheimer stoïcijns en in volle waardigheid zijn dood tegemoet.

[i] Geciteerd naar Wilhelm von Sternburg, Lion Feuchtwanger. Die Biographie, Berlin 2014, p. 54.

Afbeelding: Lion Feuchtwanger  @Dirk Schmidt  www.wasmachtdirk.de

Deze tekst verscheen als voorwoord in Mededelingen Nr. 47 van het ADVN.

Dirk Rochtus (1961) is hoofddocent internationale politiek en Duitse geschiedenis aan de KU Leuven/Campus Antwerpen. Hij is voorzitter van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Zijn onderzoek gaat vooral over Duitsland, Turkije, en vraagstukken van nationalisme.

Commentaren en reacties