Streuvels leeft!
In gesprek over Stijn Streuvels, literatuur en Vlaanderen
Stijn Streuvels (1871-1968)
foto © Collectie Stad Antwerpen, Letterenhuis
Doorbraak sprak met Ludo Simons en Leentje Vandemeulebroecke over Stijn Streuvels en de Vlaamse literatuur gisteren, vandaag en morgen.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementNaar aanleiding van de 50-jarig overlijden van Stijn Streuvels interviewde Doorbraak Leentje Vandemeulebroecke, alias dichteres Jo Gisekin en kleindochter van Stijn Streuvels, en Ludo Simons, literatuurhistoricus en boekwetenschapper.
Hoe is het nog met Stijn Streuvels vandaag?
Leentje Vandemeulebroecke (LV): ‘Goed, denk ik, en ik heb al gehoord dat er heel veel animatie is op 15/08. In het Lijsternest [Streuvels’ woonst, nu museum – red.] zelf gebeurt van alles. Ik weet niet of je gezien hebt wat er allemaal is gepland? Vanaf ’s morgens vroeg wandelingen, gratis inkom in het Lijsternest…’
Ludo Simons (LS): ‘Een bezoek aan een “ast” – naar Het leven en de dood in de ast – een Streuvelswandeling naar Tiegem en terug…’
LV: ‘En dan nog het optreden van drie auteurs. Hans Vandevoorde, Leen Huet, en mij hebben ze ook gevraagd.’
LS: ‘Op de website van het Letterenhuis kan je het hele programma bekijken. Het beheer van het Lijsternest is van de provincie West-Vlaanderen verhuisd naar de Vlaamse Gemeenschap, en vervolgens gedetacheerd aan de Stad Antwerpen vanwege de centrale rol van het Letterenhuis voor het Vlaams papieren erfgoed.’
Dat is volgens mij een goede zaak voor het Letterenhuis. Dan krijgen ze ook andere middelen dan enkel die van de Stad Antwerpen, waar ze voor 100 procent afhankelijk van zijn.
LS: ‘Inderdaad, 100 procent, buiten projectsubsidies en dergelijke.’
LV: ‘Voor het Lijsternest is er nu ook vanuit het Letterenhuis een coördinator, een jonge man: Thomas Jacques. Die organiseert alles goed, vind ik. En hij doet het niet alleen, maar betrekt de familie, ook een goede zaak. Een sympathieke jongeman.’
Het Lijsternest is dus gelukkig in goede handen, anders dan het Timmermans-Opsomerhuis, dat werd gesloten. Ook het Teirlinckhuis in Beersel stond even onder druk. Heeft zo’n schrijvershuis nog nut? Draagt het niet te veel bij aan een aura van ongenaakbaarheid, of net niet?
LV: ‘Alleen al het feit dat er schrijvers kunnen resideren gedurende een aantal weken is een enorm pluspunt. Dat heeft heel veel succes bij jonge auteurs die zich willen afzonderen en werken.’
LS: ‘Zo kunnen ze ook dichter bij Streuvels komen en de sfeer uitdragen, begrijpen hoe Streuvels’ werk tot stand is gekomen en wat het betekent. De andere helft van het jaar is het een museum, want het is ook een mooi en interessant huis.’
LV: ‘Er zijn zelfs auteurs die meerdere malen terugkomen. Vandevoorde gaat er voor de derde maal naartoe. Maar ook Luuk Gruwez, Tine Mortier, Kristien Hemmerechts, Tommy Wieringa.’
LS: ‘En achteraf worden die schrijvers dikwijls betrokken bij de werking van het museum.’
LV: ‘Ze werken ook vaak rond iets van Streuvels. En dat wordt dan in een aantal gevallen gebruikt voor de jaarboeken van het Streuvelsgenootschap.’
LS: ‘Ze proberen inderdaad steeds de koppeling met Streuvels te maken, maar zijn uiteraard ook bezig met hun eigen werk. Het is trouwens Passa Porta dat bemiddelt, maar het nieuwe is er ondertussen al een beetje vanaf, waardoor het moeilijker wordt gegadigden te vinden. Je moet trouwens ook al iets in boekvorm hebben gepubliceerd om in aanmerking te komen voor residentie.’
Altijd gefascineerd
En het literaire naleven van Streuvels, hoe staat het daar mee?
LV: ‘Het Nachleben? Goed.’
LS: ‘Er wordt de laatste jaren meer óver hem dan ván hem uitgegeven. Hij is in het verleden dan ook in zulke ontzaglijke oplagen uitgegeven. De Vlaschaard alleen al telt honderdduizenden exemplaren. Er is het Verzameld Werk, verschenen vanaf 1971, bij zijn honderdste verjaardag. Die heeft hij jammer genoeg niet meer mogen meemaken.’
LV: ‘Ik heb zijn werk toen voor uitgeverij Desclée De Brouwer in nieuwe spelling omgezet. Dat was belangrijk voor het aanboren van nieuw lezerspubliek.’
LS: ‘Af en toe geven ze nog iets uit in de oude spelling. Wij vinden dat het voor de verspreiding een beetje contraproductief werkt. Nu, historische uitgaven hebben hun belang, dat spreekt vanzelf, maar wij zijn er nogal voor om het in de nieuwe spelling om te zetten. Uiteraard geen hertalingen, je moet geen woorden gaan vervangen. Als er woorden zijn die niemand meer begrijpt, moet je ze uitleggen. Vondel moet je ook niet hertalen. Maar er wordt dus ontzaglijk veel over Streuvels uitgegeven.
En het beste bewijs dat hij blijft fascineren met alles wat hij geschreven heeft, maar vroeger nooit uitgegeven, is de vloed aan uitgaven van briefwisselingen. Dat is begonnen met de uitgave door Kathryn Smits van de briefwisseling met Emmanuel De Bom. De Bom is beslissend geweest voor de opgang van Streuvels in de eerste jaren. Verder nog met Ernest Claes, met Karel van de Woestijne. Recent nog de briefwisseling met Antoon Coolen, toch een spraakmakende auteur in Nederland in de jaren 1930-1940 maar ondertussen weer een beetje weggedeemsterd. Het 24ste jaarboek van het Streuvelsgenootschap is verschenen…
Dat blijft maar komen, dus de man blijft in elk geval fascineren. Hoe meer er over hem geschreven wordt, hoe meer wordt ontdekt dat hij niet alleen een superieur schrijver, maar ook een superieure geest was. Dat blijkt uit zijn nagelaten geschriften, die met mondjesmaat worden gepubliceerd – ik bracht in een kleine uitgave, Het derde leven van Stijn Streuvels, lange citaten van wat ik zijn Memoriaal noem. Het is geen dagboek, maar een soort van gedenkschrift waarin hij reflecteert op zijn leven, en waarin hij ook voor zichzelf het leven verantwoordt dat hij geleid heeft – heeft moéten leiden in de omgeving waarin hij verkeerde, met de mensen waarmee hij verkeerde, in het dorp waar hij woonde. Maar hij las er de hele wereldliteratuur en reageerde daarop, reflecteerde erover.’
LV: ‘Hij liet die literatuur ook thuiskomen via de post. Hij schreef naar overal om dit boek te krijgen, dat boek te bestellen. Het blijkt duidelijk uit zijn herinneringsboek hoe hij erop gebrand is om ’s morgens de post te bekijken. Dat was het gelukkigste moment van zijn dag, dat heeft hij me dikwijls verteld. Om dat pakje te zien binnen komen met boeken, met muziek, dat was een hoogdag.’
LS: ‘Met alle respect, maar hij was geen landmannetje. Geen”boerke” dat na de uren een beetje schreef. Hij was een schrijver in alle betekenissen van het woord, maar ook een intellectueel, een self made man. Zoals bij zoveel mensen van die generatie, die niet naar de universiteit hadden kunnen gaan. Maar zoals hij de wereldliteratuur las, en zich talen eigen maakte om het te kunnen lezen in de oorspronkelijke taal… Hij heeft Russisch geprobeerd – dat is niet gelukt – maar hij kon Frans, Engels, Duits lezen, een beetje Noors via Duitse vertalingen. Een kleermakerszoon met een bakkersopleiding, die dat niveau bereikt? Dat is onvoorstelbaar.’
LV: ‘Het zat er ook een beetje in via zijn moeder en de familie langs moederskant…’
LS: ‘”Nonkel Guido” [Gezelle – red.] was uiteraard van belang.’
Wat me trof in de citaten uit het Memoriaal, was toch de droefenis, een gevoel van gemis en tekort waarmee Streuvels terugkijkt op zijn leven. Alsof hij vond dat hij niet genoeg had kunnen doen.
LV: ‘Het is eerder wat hij had kunnen doen ‘als…’ Dat zei hij ook tegen de familie. Had hij kunnen studeren, hij had nog meer gedaan. Hoewel hij eigenlijk wel tevreden was over zijn leven. Hij heeft veel kunnen reizen. Zijn vrouw was ongelooflijk verstandig, en liet hem ook vrij. Zij nam de opvoeding van de kinderen waar. Hij ook, maar gedeeltelijk. Zo kreeg hij de kans naar Palestina te gaan, Egypte,…’
‘Hij had natuurlijk ook een zeer kunstzinnige vriendenkring, met de De Coenes [Jozef en Adolf De Coene, oprichters van Kortrijkse Kunstwerkstede Gebroeders De Coene – red.], schilders, musici, [de pianist Alfons – red.] Moortgat kwam er aan huis. Hij gaf mijn moeder pianoles. Streuvels was bijzonder leergierig, tot op zeer hoge leeftijd. Dat heb ik zelf ook ondervonden, zoals ik schrijf in mijn brief aan hem in de volgende aflevering van het tijdschrift Zuurvrij. Dan zei hij mij: ‘Je moet dit lezen, je moet dat lezen.’ Maar dat was niet in gezelschap, hij zei dat persoonlijk, dat was al intiem.’
Blijvende betekenis
Wat kan Streuvels nog betekenen voor de huidige generaties? Zelf maak ik deel uit van het Timmermansgenootschap, en als ik zie hoe weinig mensen van mijn leeftijd Timmermans nog lezen…
LV: ‘Op vlak van betekenis voor de huidige generatie kan ik wel zeggen dat auteurs die hebben geresideerd in het Lijsternest, zoals Erik Vlaminck, Koen Peeters, David van Reybrouck, Anne Provoost… bij een toespraak of een voorstelling van hun werk zeggen zich volop te hebben laten inspireren door Streuvels. Zo heeft David van Reybrouck een prachtig stuk geschreven over Het leven en de dood in de ast. Dus dat zijn jonge auteurs die toch iets voelen voor Streuvels.’
Zijn er parallellen tussen de periode waarin Streuvels schreef en werkte, en de huidige periode? Bijvoorbeeld op vlak van het identiteitsdebat, het nationalismedebat enzovoort?
LS: ‘Streuvels leefde in een omgeving, in een landschap – in de meeste diverse betekenis van het woord: geestelijk en fysiek – dat niet meer bestaat: het Vlaanderen van rond 1900. Gelukkig maar, kan je zeggen, want dat was een armoedige tijd.’
LV: ‘Het landschap van Timmermans bestaat ook niet meer…’
LS: ‘Dat is inderdaad zowat dezelfde periode. Maar dat landschap bestaat dus niet meer, en waarom zouden we ons moeten concentreren op landschappen die parallellen hebben met het onze? Het fascinerende is juist je te verplaatsen in een landschap dat níet meer bestaat, misschien nooit bestaan heeft en waaruit wij voortgekomen zijn. Waar heel de Vlaamse geschiedenis van de laatste 100 à 150 jaar uit voortgekomen is. Die armoede is verdwenen – ik weet het, een deel van de Vlamingen nu heeft niet voldoende geld om één keer per jaar op reis te gaan.
Maar die massale armoede, die massale sterfte, die massale onwetendheid, het analfabetisme; de helft van de Vlamingen toen was analfabeet in 1900. De helft! 90 procent kende geen Frans en had dus geen toegang tot een hoger ambt dan pakweg huisknecht bij de baron. Dat was ongeveer het hoogste dat je als Vlaming kon bereiken op dat ogenblik. De tijd dat je, volgens de bekende uitspraak, geen woord Nederlands moest kennen om minister te worden, maar geen poetsvrouw op het ministerie kon worden zonder Frans te kennen, dat is de tijd waaruit Streuvels voortkomt. Waaruit Timmermans voortkomt, Buysse – maar die laatste is natuurlijk een heel ander geval.’
Universeel schrijver
Streuvels slaagt er in om uit het particuliere van Ingooigem en omgeving toch universele literatuur te destilleren. Mijn indruk van de huidige tijd is dat die sprong niet meer wordt gemaakt en we te gefixeerd blijven op het hier en nu, een enge ‘identiteit’, zonder die te koppelen aan een bredere context. Kan het in die zin lonen schrijvers als Streuvels, die die sprong wél maakten, te lezen?
LV: ‘Dat hangt natuurlijk ook af van de uitgevers. Als er geen uitgever is die Streuvels wil publiceren…’
LS: ‘Tot dertig, veertig jaar geleden was dat wel het geval…’
LV: ‘Zoals een Desclée De Brouwer, die ongeveer álles uitgaf.’
LS: ‘L.J. Veen, die Streuvels uitgaf in Nederland. Jaar in, jaar uit, telkens opnieuw.’
LV: ‘Maar nu is er geen enkele uitgever die iets van Streuvels uitgeeft.’
LS: ‘Na L.J. Veen kwam er dus Desclée De Brouwer. Dat fonds is overgenomen door Manteau na het failissement van Desclée De Brouwer. Bij Manteau was daar heel weinig belangstelling voor, zij hebben daar enkel een paar krenten uitgepikt. Maar ik denk dat Streuvels, net zoals alle andere grote schrijvers… Dat Streuvels een groot schrijver is, erkent toch wel iedereen.
Hij heeft het over de essentiële dingen van het leven, niet over een “keuterboerke” dat schapen kweekt en ’s avonds tevreden naar bed gaat. Het gaat altijd over leven én de dood. Het is geen toeval dat een van zijn beroemdste werken Het leven en de dood in de ast heet. Het gaat altijd over beide, en die thema’s zijn universeel. Of ze nu zijn gesitueerd in de steppe van Kazachstan, of in de velden van Zuid-West-Vlaanderen, een groot schrijver vindt zijn stof en maakt er iets universeels van.’
LV: ‘Maar ik denk ook dat er iemand achter zou moeten zitten, zoals hier is gebeurd met Elsschot. Als iemand er écht geld in steekt en zich ermee bezig houdt… Elsschot is natuurlijk iemand van de stad Antwerpen.’
LS: ‘Elsschot is een stadsmens, waardoor er in Antwerpen meer gevoeligheid voor hem bestaat.’
LV: ‘Iemand als Elsschot spreekt dan ook meer aan, denk ik.’
Controverse?
Elsschots verzameld werk is natuurlijk ook handig uit te geven vergeleken met dat van Streuvels, het kan in één volume. Prachtig werk uiteraard, maar is hij misschien ook een minder controversiële schrijver, politiek gezien dan? Matthijs de Ridder heeft dat beeld wel proberen bij te stellen in zijn boek Aan Borms, maar kan het niet dat Elsschot daarom ‘gemakkelijker’ is uit te geven?
LS: ‘Als je zijn Borms-gedicht weglaat, ja. Dat heeft Streuvels nooit gedaan hé, over Borms geschreven…’
LV: ‘Vergeet ook niet dat Streuvels heel veel nadeel gehad heeft van de Speliersbiografie. Die heeft veel kwaad bloed gezet. Wat Speliers van Streuvels heeft gemaakt… Kennissen die het boek lazen, zeiden ons toen dat ze dat nooit hadden verwacht van Streuvels!’
LS: ‘Reynebeau schreef over dat boek in Knack: “Van dit boek deugt absoluut niets”. Ikzelf heb erover geschreven dat we van het stadium van het serieus onderzoek waren hervallen tot amateurisme. Zo is dus een generatie ontstaan die hierdoor dacht de handen af te moeten houden van Streuvels.’
Timmermans heeft hetzelfde meegemaakt.
LS: ‘Er was wel een verschil. Timmermans was duidelijk activistisch. Hij hield lezingen in nazi-Duitsland, heeft in volle oorlog de Rembrandtprijs aanvaard. Streuvels heeft nóóit een voet gezet in Duitsland na 1933, hij heeft zijn Rembrandtprijs in 1936 niet opgehaald. Hij kreeg in 1941 een eredoctoraat van de universiteit van Münster, maar ging logeren — vluchten eigenlijk — bij Leentjes ouders in Machelen. De rector van de universiteit van Münster, geflankeerd door afgevaardigden van het bezettingsleger en journalisten van de Brüsseler Zeitung, belde aan bij het Lijsternest om het eredoctoraat te overhandigen. Mevrouw Streuvels deed open en zei dat hij niet thuis was.’
‘En wat hebben ze gedaan? Ze hebben de bulle voorgelezen, alsof er iemand achter de tafel zat. Een fotograaf nam aan de andere kant plaats en fotografeerde de rector. Faut le faire, midden in de oorlog! Wat had hij dan moeten doen volgens zijn criticasters? In de gracht gaan liggen met een geweer en de rector doodschieten? Zou daarmee de oorlog een beslissende wending hebben genomen?’
Literatuur en identiteit
Hoe zit het dan met de Vlaamse identiteit van Streuvels? Was hij daar mee bezig?
LS: ‘Natuurlijk was hij daarmee bezig. Streuvels heeft nog een manifest ondertekend voor de vastlegging van de taalgrens, samen met Herman Teirlinck. Maar hij was tegelijkertijd een internationalist. Hij had een universele belangstelling voor culturen, of ze nu Frans waren, of Engels, of Noors…’
Dat internationalisme lijkt me een strekking binnen het Vlaams-nationalisme die ik niet echt meer bespeur… De zoektocht naar de plaats van de Vlaamse natie binnen het geheel van culturen lijkt vandaag niet meer te bestaan.
LS: ‘Dat is juist. Je kunt Streuvels absoluut geen Vlaams-nationalist noemen als je daaronder verstaat: anti-Belgisch, anti-vreemdeling, anti-dit-of-dat. Maar hij was wel door en door Vlaams geworteld en gegroeid, met takken naar heel Europa, via de talen die hij leerde. Idem met zijn kinderen. Hij was niets dat op -ist eindigt. Hij hield niet van labels. Oervlaams, wat zou hij anders geweest zijn? Maar hij was universeel geïnteresseerd en internationaal georiënteerd. Maar ook uit het Memoriaal blijkt dat hij over de dingen nadacht op een manier die toen in Vlaanderen gegarandeerd zeldzaam was.’
Wat me fascineert is de discussie of het nu Vlaamse literatuur is, of Zuid-Nederlandse, of Nederlandse tout court. Ook in de Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur bij Bert Bakker zie je dat de voorkeur verschilt naargelang de auteur van het boekdeel. Streuvels komt voornamelijk aan bod in het deel dat Jacqueline Bel heeft geschreven, Bloed en Rozen. Zij spreekt over ‘Nederlandse literatuur’. Dus: kunnen we over een Vlaamse literatuur spreken?
LS: ‘Natuurlijk kunnen we dat. Waarom zouden we dat niet kunnen? Als we daaronder verstaan de literatuur die in Vlaanderen geschreven wordt in het Nederlands. En zelfs dat is misschien niet helemaal correct: moeten we Verhaeren en Maeterlinck er niet bij nemen? Dat maakt het boeiend, maar het is in wezen een discussie over het geslacht van de engelen.
De Duitse literatuur, hoort Kafka daarbij? Het zal wel zeker? Was Kafka een Tsjech? Horen de Oostenrijkers erbij, de Zwitsers? Dat is allemaal Duitse literatuur, literatuur in het Duits. En bestaan er geschiedenissen van de Oostenrijkse literatuur? Natuurlijk, zoveel als je wil. Dat deel van de Duitse literatuur dat in Oostenrijk wordt geproduceerd, waarom kan dat niet vanuit een aparte invalshoek bekeken worden? Je kan à la limite een geschiedenis schrijven van de literatuur in Antwerpen en bekijken wat er specifiek Antwerps is bij schrijvende Antwerpenaren.
Afhankelijk van het standpunt dat je wil innemen kan je spreken van de Nederlandse literatuur in haar geheel, en dan zijn we erbij. Of je kan spreken over de Noord-Nederlandse literatuur, de Zuid-Nederlandse of de Vlaamse. Dat is puur een kwestie van invalshoek. In de praktijk is het natuurlijk zo dat Nederlanders in hoofdzaak bezig zijn geweest met literatuur die door Nederlanders werd geschreven, en dat Vlaamse literatuurhistorici voornamelijk hebben gewerkt op de literatuur die in Vlaanderen werd geschreven. Waarom is dat zo? Omdat het zo is. Dat is dichterbij, bekender. Je kan gemakkelijker opzoekingen doen in Gent dan in Leeuwarden. Als ik het werk van Bel zou doen, zou ik hinken op die twee sporen, net zoals zij eigenlijk doet.’
Wat heet vernieuwend?
Een weerkerend thema in Streuvels’ tijd was de oproep tot ‘vernieuwing van de Vlaamse literatuur’, zowel begin twintigste eeuw door het literaire tijdschrift De Boomgaard van onder andere André De Ridder, als in de jaren dertig onder invloed van het Nederlandse Forum van Menno Ter Braak en Eddy du Perron. Waar situeert Streuvels zich in die discussie? Bel suggereert namelijk dat er tot op het moment dat Walschap, Herreman en Roelants tijdens het interbellum gestalte gaven aan de vernieuwing voornamelijk streekliteratuur werd geschreven in Vlaanderen. Nochtans maakte Streuvels deel uit van Van Nu & Straks.
LS: ‘André De Ridder was één van de eersten die een boek heeft geschreven over Streuvels. Streuvels werd daarin beschouwd als een groot talent. Vergeet ook niet: Streuvels is gevraagd door Van Nu & Straks. Hij werd uitgenodigd vanwege een aantal stukken die hij in Vlaamsch en Vrij had geschreven. Het is Van de Woestijne die hem uiteindelijk heeft overgehaald. Streuvels huldigde het naturalistische credo, dat totaal vernieuwend was vergeleken met de literatuur à la Conscience. We hadden natuurlijk Domien Sleeckx en Georges Eekhoud (maar die schreef in het Frans). Als Zola zegt over literatuur ‘Une œuvre d’art est un coin de la création vu à travers un tempérament’, dan is dat voor honderd procent van toepassing op Streuvels.
Dat is wat zijn grootheid uitmaakt: wat ook de setting is van het verhaal, de heersende trend rondom hem, hij behandelt universele thema’s op een superieure manier, uitgaande van de ‘coin de la création’ waarin hij zich bevindt.’
LV: ‘Maar het label van streekromancier ligt nog altijd op hem.’
LS: ‘Is dat een veroordeling?’
LV: ‘Nee, maar daardoor bleef hij lang in dat hokje van streekliteratuur. En dat is wat hem nog altijd achtervolgt.’
Omdat hij in het dialect schreef?
LV: ‘Ja, dat is ook een deel van het verhaal.’
LS: ‘Dat komt er natuurlijk bij.’
LV: ‘Nu, het was geen dialect. Hij vormde zelf zijn woorden naargelang hij ze nodig had.’
LS: ‘Het was meer een idiolect. Hij gebruikte natuurlijk het dialect.’
LV: ‘Hij hanteerde de taal van de streek, hoewel hij dat zelf niet met ons sprak.’
LS: ‘Maar hij zal wel van “roefeling” gesproken hebben, toch?’
LV: ‘Ja, natuurlijk, die woorden gebruikte hij. Maar in zijn werk paste hij ze vaak aan.’
LS: ‘Het is typerend genoeg dat de Nederlanders daar nooit aanstoot aan hebben genomen. Zijn werk verscheen er bij L.J. Veen!’
LV: ‘Dat verschil blijft toch iets vreemds…’
Nederlanders vonden het wel leuk om Vlaams dialect te lezen omdat het een exotisch cachet meegaf aan romans. Timmermans profiteerde daar ook van. Maar dat exotisme keerde als een boemerang in het gezicht terug, omdat onze schrijvers al snel werden beschouwd als die boerenpummels uit het zuiden die ook eens een boek mochten uitgeven.
LS: ‘Maar over Streuvels werd zo niet geschreven. Die was, met alle respect en sympathie voor Timmermans, toch van een ander niveau. Van Timmermans ga je toch geen Het leven en de dood in de ast vinden, geen Vlaschaard of Teleurgang van de Waterhoek. Met één of twee woorden uitleg per bladzijde, heb je met Streuvels geen probleem.’
LV: ‘Maar we voelen het hier in Antwerpen. De mensen kennen Streuvels niet meer. Dat komt ook door de taal. Ze begrijpen die niet. Ga naar West-Vlaanderen, en mensen hebben een heel ander idee van Streuvels.’
Het blijft jammer dat louter het gebruik van dialect voldoende blijkt om een oeuvre te klasseren als ‘streekliteratuur’.
LV: ‘Het is ook de structuur van de taal bij Streuvels. Mensen hebben geen tijd meer om lange volzinnen te lezen.’
LS: ‘In dat opzicht is Elsschot natuurlijk makkelijker behapbaar: Nieuwe Zakelijkheid. En de taal werd door een Nederlander nagekeken. Elsschot is ook van een latere generatie.’
Tweede adem
We verwezen daarstraks naar Speliers. Leeft de discussie nog die hij heeft opgestart?
LV: ‘Dat is eindelijk van de baan aan het raken. Tot wanneer heeft dat geleefd?’
LS: ‘De heropening van het Lijsternest in 2014 was een kantelpunt. De toenmalige deputé van de provincie West-Vlaanderen vond het passend om bij de heropening van het Lijsternest als museum Hedwig Speliers te vragen als gastspreker. Hij had immers twee of drie boeken over Streuvels geschreven… De hele familie en de Academie zijn toen thuis gebleven. Leeft de discussie nu nog? Ik denk het niet, maar dat belet niet dat mensen bij Speliers zijn blijven steken en niets meer hebben gehoord van wat er daarna over Streuvels is gepubliceerd en bewezen.
Nu, Speliers heeft in eerste instantie Streuvels proberen te ontdoen van die halo van halve heiligheid die over hem hing bij zijn officiële omgeving, zoals het bisdom Brugge. Speliers heeft in het begin hele goeie dingen over Streuvels geschreven, zodanig zelfs dat Streuvels zélf hem een brief heeft gestuurd. Maar daarna wou Speliers laten zien wat hij nog in zijn mars had en heeft hij zich op het historische pad begeven. En dat zou zijn alsof ik morgen bij het nationale volleybalteam ga spelen.’
LV: ‘Het is natuurlijk ook jammer dat hij inzage heeft gekregen in de brieven en die verkeerd heeft geïnterpreteerd.’
Is bij Streuvels, net als bij Timmermans, de schaduw van de Tweede Wereldoorlog boven hem blijven hangen? En zou dat een reden zijn dat Streuvels niet meer echt wordt bestudeerd op academisch niveau? We hebben uiteraard de uitgaven van het Streuvelsgenootschap, de brievenedities, maar voor de rest… Uitgeverij Polis heeft bijvoorbeeld Timmermans’ Pallieter heruitgegeven, met een nieuwe interpretatie door Kevin Absillis. Staan er gelijkaardige initiatieven rond Streuvels op stapel, naast de briefwisselingen en de jaarboeken?
LS: ‘Het boek van Toon Breës is zowat het laatste initiatief. Breës is een gepensioneerd leraar Nederlands en Duits die zijn licentiaatsverhandeling nog bij Albert Westerlinck heeft geschreven. Kathryn Smits, een Nieuw-Zeelandse allemaniste, is via de Duitse literatuur bij Streuvels terecht gekomen. We hebben haar, een serieuze onderzoekster, toen geholpen bij haar boek over de jonge Streuvels. Zij schreef het origineel in het Duits, en Breës heeft dat toen vertaald. Maar na zijn pensioen heeft hij dus zijn kanjer uitgebracht. Daarmee is er al serieus wat gras voor de voeten van een eventuele toekomstige biograaf weggemaaid. Een formidabel boek.’
Dus je hebt met het boek van Breës voldoende stof voorhanden om de Streuvelsstudie te onderbouwen? Er verschijnen de laatste jaren nogal wat biografieën over schrijvers. Denk aan Jos Borré over Gerard Walschap, Bert Govaerts over Ernest Claes, Gaston Durnez over Timmermans… Dat lijkt me toch een goede zaak voor een hernieuwde studie van Vlaamse schrijvers? Is het niet een taak van elke generatie om zich te verhouden tot de literatuur van vorige generaties?
LS: ‘Wel, zoals Chris Ceustermans schreef op Doorbraak: het is onbegrijpelijk dat er nog geen biografie bestaat van Marnix Gijsen. Als er één interessante figuur is van dat type… Iemand die tijdens WO I begint als activist, dan op het kabinet van Antwerps burgemeester Frans Van Cauwelaert terecht komt, voor wie hij levenslang bewondering zal koesteren – terecht, denk ik. Daarna gaat hij naar Amerika, wordt er door de oorlog verrast, neemt er met de rang van gevolmachtigd minister de rol van cultureel attaché op zich. ‘De Stem uit Amerika’, waar we allemaal naar luisterden…
En ondertussen maakt hij een literaire evolutie door van zijn Loflitanie van de Heilige Franciscus van Assisi naar Het boek van Joachim van Babylon, zijn apostasie, zijn mislukte huwelijk, zijn tweede huwelijk…’
LV: ‘Dat is misschien ook deels de reden voor het uitblijven van een biografie. Zijn archief is verspreid over zijn eerste en tweede vrouw, en bij de kinderen van zijn broer. Het archief van Gijsen heeft nog geen éénduidige locatie. Dat van Streuvels ligt in het Letterenhuis. Maar over het boek van Breës: ik blijf erbij, wat is daarover in de pers verschenen? Niets.’
LS: ‘Maar wat kan je van journalisten vandaag nog verwachten? Neem De Standaard, De Morgen, Knack, een boek van 960 bladzijden!’
LV: ‘En dan komt het niet in de openbaarheid.’
Literatuur in Vlaanderen
Tot slot: literair uitgeven in Vlaanderen, hoe is het daarmee gesteld? Naast uw boek Het boek in Vlaanderen sinds 1800 heeft ook Kevin Absillis daar uitgebreid over geschreven in zijn Vechten tegen de bierkaai. Over het uitgevershuis van Angèle Manteau (1932-1970).
LS: ‘In de uitgavenreeks van de Brusselse Academie heb ik een essay met de titel Van de Leeuw van Vlaanderen tot Het Verdriet van België gepubliceerd. Daarvan is de laatste zin, en dat is meteen het antwoord op uw vraag: “De literaire uitgeverij is een beetje het verdriet van Vlaanderen.“‘
LV: ‘Sinds jouw boek van 2013 is er ook weer heel wat veranderd in de wereld van de uitgeverij.’
LS: ‘Ik hou absoluut geen updates bij van dat boek, want ik weet dat ik er niets meer aan ga doen. Binnen tien jaar ben ik negentig, als ik dan nog leef. Wat ik wel doe is fouten en aanvullingen in mijn werkexemplaar bijhouden. En ik heb destijds beloofd aan Kevin dat hij dat krijgt. Ik heb zijn boek over Manteau besproken in Ons Erfdeel en hem geïnterviewd toen hij de Pil-Van Gastel-prijs kreeg van het ADVN. Een heel goed boek.’
Maar hoe is het dan met de literaire uitgeverij in Vlaanderen, los van de oneliner van daarnet? Is er nog plaats voor literatuur uitgeven in Vlaanderen, of heeft Nederland definitief het pleit gewonnen?
LS: ‘Welke literaire uitgeverijen bestaan er nog in Vlaanderen? Polis een beetje, Vrijdag. Er zijn nog twee poëzie-uitgeverijen: Poëziecentrum en P. En Polis en Vrijdag geven ook poëzie uit. Voor poëzie is er merkwaardig genoeg nog ruimte. Het Davidsfonds is overgekocht door De Standaard Uitgeverij omdat ze er zo 30.000 adressen bij kregen om hun boeken te slijten, maar literatuur? Ik vrees dat mijn conclusie in de brochure van de Academie geldig blijft. Het is beter geweest – de tijd van Manteau, Standaard Uitgeverij, zelfs Lannoo. Die laatste heeft nu nog Meulenhoff, maar dat blijft een Nederlandse uitgeverij.’
Nochtans leven we in een geglobaliseerde markt, het Nederlands protectionisme is niet meer wat het was. Maar ook de experimenten met bijhuizen van Vlaamse uitgeverijen in de Grachtengordel zijn nooit echt gelukt.
LS’ Ik heb daar bijna geen andere verklaring voor dan dat het altijd al zo geweest is, soms lijkt te keren, maar toch blijft bestaan.’
LV: ‘Hangt dat ook niet samen met de drukkerijen? Vroeger drukten die in eigen huis, zoals Desclée, maar ook Lannoo.’
LS: ‘Ik denk niet dat het daar veel mee te maken heeft. Het is een kwestie van verspreiding, bespreking, zichtbaarheid, krantencommentaren, aankopen voor bibliotheken in Nederland.’
Is er ook een zekere vorm van elitisme mee gemoeid?
LS: ‘Ja, waarschijnlijk. “Het komt uit Amsterdam, dus het zal wel beter zijn dan wat uit Tielt komt, of Leuven of Antwerpen”.’
Het was wel de ambitie van Polis om dat te doorbreken, ook al bij Manteau toen Harold Polis daar nog uitgever was. Kan dat lukken?
LS: ‘Polis heeft zich toch in Antwerpen gevestigd in plaats van bij moederbedrijf Pelckmans in Kalmthout. Er is dan toch nog iets. Maar voor de rest? Na Heideland is er in Limburg niets meer, na Desclée De Brouwer is er in West-Vlaanderen niets meer op literair gebied. Lannoo springt niet in dat gat, behalve met de uitgeverijen die ze aankopen in Nederland. Maar dat blijft dus Nederlands. Ik denk dat het een wetmatigheid is waar we als aanhangsel van een groter deel van een taalgebied helaas niet veel aan kunnen doen. We kunnen natuurlijk niet vergelijken met de situatie in de VS en het VK, daarvoor is de afstand tussen beide landen te groot, maar wel met perifere gebieden zoals Oostenrijk en Zwitserland ten opzichte van Duitsland, of Wallonië ten opzichte van Frankrijk.’
LV: ‘Het is ook het gevoel. Als je in Nederland uitgeeft, lijkt het toch dat je een trapje hoger staat. Ook op het gebied van poëzie. Men heeft me ook altijd de vraag gesteld waarom ik niet naar Nederland ga. Maar zolang ze mij vragen bij mijn huidige uitgeverij? Waarom zou ik veranderen? Desclée heeft me gevraagd, Lannoo, Den Gulden Engel indertijd. P in Leuven, het Poëziecentrum in Gent. Dus waarom zou ik naar Nederland gaan?’
LS: ‘Er van leven kan je toch niet. Dan is het leuker om in Gent een keer bij Carl De Strycker en zijn medewerkers binnen te lopen, of in Leuven bij P, dan ervoor naar Amsterdam te moeten trekken.’
Het lijkt wel alsof er niets gestructureerd rond bestaat.
LS: ‘Polis doet toch wel heel hard zijn best, hoor.’
LV: ‘Ja, Polis wel, maar in het algemeen heb ik niet die indruk.’
LS: ‘In Nederland zijn uitgeverijen beter geoliede machines.’
LV: ‘Ze doen er meer voor om hun schrijvers in de kijker te zetten. Maar hier? Er bestaan nog lezingencircuits, bijvoorbeeld via de cultuurfondsen.’
LS: ‘Gesubsidieerde auteurslezingen bestaan er ook, maar daarbij moet het initiatief uitgaan van leesclubs of van bibliotheken.’
LV: ‘Of organisaties als Markant of Toast Literair van het Davidsfonds. Aperitieflezingen, zoals de bibliotheek van Sint-Niklaas ze geregeld organiseert. Maar de uitgevers zelf doen daar in het algemeen weinig voor.’
Waarom is dat zo’n moeilijk verhaal? Is het omdat onze schrijvers naar Nederland trokken van zodra ze de kans kregen? Denk maar aan Boon, Claus,…
LS: ‘Dat is ook zo. Vanuit Nederland is het ten eerste gemakkelijker om in Nederland verkocht, opgemerkt, besproken te worden dan vanuit Vlaanderen. Hoe komt dat? Omdat wij kleiner zijn, een aanhangsel van het grotere Nederland. Alle Waalse schrijvers willen naar Parijs. Oostenrijkse schrijvers, Zwitsers, die willen naar Duitsland: Frankfurt, Berlijn, Hamburg. Dat zijn sociologische processen die blijkbaar alle mogelijk evoluties overleven. Hoewel er hier nu geld is en een Vlaamse Gemeenschap, we blijven in dat opzicht toch het kleine broertje van Nederland.’
Tags |
---|
Personen |
---|
Laurens Verrelst is filosoof en literatuurwetenschapper. Hij interesseert zich voor alles wat met gemeenschapsvorming en groepsidentiteit heeft te maken.
Een gruwelijk eerlijke roman over een man die zichzelf een spiegel voorhoudt en weinig verkwikkelijke conclusies trekt.
Pieter Bauwens en Emmanuel Van Lierde over het pausbezoek en de synode in Rome.