JavaScript is required for this website to work.
post

Tais-toi et sois belle

Waarom net de linksdraaiende cultuursector vergeven is van macho-mentaliteit

ColumnJohan Sanctorum28/6/2018Leestijd 4 minuten
Jan Hoet samen met de kunstenaar Jan van Imschoot

Jan Hoet samen met de kunstenaar Jan van Imschoot

foto © reporters

De verrassende cijfers rond seksuele usurpatie in de cultuur- en mediasector wijzen erop dat cultuur in onze “moderne” wereld meer dan ooit een mannenzaak is.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Cultuurminister Sven Gatz zit met een nieuw probleem. Uit een bevraging van de Vakgroep Sociologie van de Ugent rond het zogenaamde grensoverschrijdend gedrag in de cultuur- en mediasector komen verrassende cijfers naar voor. De helft van de ondervraagde vrouwen spreekt over seksistische opmerkingen en verbale intimidatie, een kwart heeft het ook over ongewenste intimiteiten en fysieke belaging. We spreken dan uiteraard over het gesubsidieerde circuit, de culturo’s die jaarlijks dikke dossiers indienen en uit de staatsruif eten.

Mei ’68 en de “seksuele vrijheid”

Het feit dat onze Vlaamse cultuur- en mediasector geteisterd blijkt te worden door machogedrag en seksuele intimidatie, leidt tot begrijpelijk gegniffel: het door weldenkend-links gedomineerde cultuurveld met zijn hardnekkig zelfbeeld van morele superioriteit (vooral jegens rechts dan), neemt het blijkbaar toch niet zo nauw met de man-vrouw-gelijkheid. Daar zijn verschillende verklaringen voor.

Het door links gecultiveerde hedonisme, in het zog van de ’68-beweging, heeft een concept van seksuele vrijheid voortgebracht die vooral op mannelijke leest bleek geschoeid: namelijk die van de seksuele vrijpostigheid. Heel het concept van de snelle en onmiddellijke bevrediging, het recht om zijn gang te gaan en te ‘veroveren’, onder het motto dat er onder de plaveien schoon strandzand zat (‘Sous les pavés la plage’), is zonder meer een modernistische heruitgave van de roofdierenmoraal. De vrouwen kregen de pil, hoera, waren de mannen van dat stomme condoom af, en kreeg de farmaceutische sector er een kip met gouden eieren bij. Onder de plaveien bleek vooral slijk te zitten, dat met het internet een ware pornografische explosie kreeg. De vrouwen liepen gewoon mee in het decor en hadden het niet door.

Het is pas met de huidige #MeToo-beweging dat er vragen gesteld worden rond die zogenaamde seksuele revolutie en de door links tot op vandaag gecultiveerde ’68-erfenis. Maar er is meer. In mijn boek De Langste Mars, rond mei ’68 en het vervolg, vertel ik in het hoofdstuk over cultuur de anekdote van kunstpaus Jan Hoet, die kunstenares Annemie Van De Kerckhove wandelen stuurde met de mededeling: Vrouwen moeten zich met kunst niet bezighouden, die horen in de keuken‘. Ook dat lijkt bizar: dat een zogenaamd progressief cultuuricoon zich zo denigrerend uitlaat over vrouwelijk talent.

Homo universalis

In feite gaat dit terug op een ouder en nog veel meer fundamenteel motief van het renaissancegenie, waarbij Leonardo da Vinci als absoluut prototype geldt.

Rond 1500 treedt er in Europa een nieuw type van intellectueel in het voetlicht. Weliswaar nog steeds met de kerk als voornaamste opdrachtgever, maar tegelijk zelfbewust als individu en schepper die god naar de kroon steekt. Dat creationistische zelfbewustzijn stelde zich meteen ook tegenover de vrouw die kinderen op de wereld zette: zij in de keuken dus, de man in de wereld. Heimelijk jaloers op haar baarmoeder en haar levenbrengend vermogen, profileerde het nieuwe genie zich als charismatische kracht waar vrouwen zich respectvol en bescheiden dienden tegenover op te stellen: ken je plekje, Hoet heeft dat helemaal perfect vertolkt.

1500 is een absoluut sleuteljaar in de wereldgeschiedenis. Het is de periode van de grote ontdekkingsreizen, de uitvinding van de boekdrukkunst, maar ook de perfectionering van het kanon als oorlogswapen, én de redactie van het tot op vandaag door politieke strategen bestudeerde ‘Il Principe’ van ene Niccolò Machiavelli. In deze nieuwe wereld treedt de kunstenaar naar voor als zelfbewuste, intelligente, sluwe homo universalis: het humanisme is in alle opzichten de apotheose van het mannelijk cultuursubject dat de wereld wil lezen, interpreteren én onderwerpen. Niet de wisselwerking, de osmose, het langzame absorberen en verinnerlijken is de maatstaf, wel de penetratie, de manipulatie en de representatie zijn cruciaal. Dat laatste ook van het individu zelf uiteraard, die zich “in de markt zet” en zich om en rond het machtscentrum installeert.

Dit model van de renaissancekunstenaar is door de eeuwen heen nauwelijks geëvolueerd: mannelijk, extravert, excentriek, dwingend-voluntaristisch en een tikkelje of meer narcistisch. Niet alle kunstenaars van vandaag beantwoorden perfect aan die typologie, maar het helpt wel om uitstraling te krijgen en in de canon opgenomen te worden. Het ideale artistieke zelfbeeld dat gekoesterd wordt, is er een van glamour en verbondenheid met macht, ook de politieke macht uiteraard.

De seksuele usurpatie is een wezenlijk onderdeel van deze veredelde machocultuur. De echte homo universalis is een veroveraar, iemand die het uitbuiten als natuurlijk talent heeft meegekregen. Waarbij de ideale vrouw voor de kunstenaar een bizarre mengvorm is van muze, minnares, masquotte, model, hoer, kokkin, secretaresse en voetveeg. Voorbeelden legio daarvan, Vincent Van Gogh was echt wel een uitzondering. Het charisma staat mee in functie van een vrouwenjacht, met de vrouw als trofee en statussymbool: een kunstenaar met een beetje succes is altijd omgeven door jong, schoon volk. Dat geldt natuurlijk ook voor sporthelden en rijke ondernemers, maar in de cultuurwereld is er veel meer ruimte voor sublimatie: je kan een vrouw op een voetstuk zetten en haar tegelijk vernederen. De Mona Lisa van Leonardo da Vinci verraadt, met haar mysterieuze glimlach, misschien ook wel het gebruik en het misbruik van de kunstenaar jegens zijn (anoniem gebleven) model, dat vereeuwigd is, maar ook gedematerialiseerd, in een doek gevangen en begraven.

Van mosselpotten en kakmachines

Wat wij vandaag creativiteit noemen, draait nog steeds rond een mannelijke definitie van zelfverwezenlijking en sociaal succes, eerder dan meditatie, incubatie en verdieping. Het moet snel gaan en veel lawaai maken. Ook de respectloze omgang met dieren hoort daarbij, denk aan Jan Fabre. Men moet vooral presteren en scoren, merktekens plaatsen, het territorium afbakenen, en dat gaat altijd ten koste van de andere. Ook en vooral in de cultuur- en kunstensector. De Mosselpot van Broodthaers, via het SMAK door de overheid aangekocht, is tegelijk een ’68-product, de creatie van een man die niet kan koken, én een parodische epiloog van de renaissancecultuur die ons o.m. ook naar de kakmachine heeft geleid. Karikaturen als Arne Quinze, bedenker van de gehate en als wansmakelijk ervaren Rock Strangers op de Oostendse Zeedijk, voelen zich perfect thuis in dit universum van de glamoureuze kosmopoliet, verkoper van gebakken lucht.

Al deze cultuurfilosofische overwegingen praten uiteraard het gefriemel niet goed, maar we moeten weten waar het vandaan komt: de seksuele usurpatie is inherent aan een door-en-door mannelijk cultuurparadigma, waar ook derderangsfiguren zich aan optrekken, en die dus bijvoorbeeld het dédain verklaart van chef-curator Jan Hoet voor vrouwelijke artiesten.

Vrouwen moeten zich met kunst niet bezighouden, die horen in de keuken’. Hij heeft gelijk, zij het niet helemaal zoals hij het bedoelde. Vrouwen moeten inderdaad de rituelen van de mannenbond niet na-apen. Vrouwen moeten dingen doen die mannen niet kunnen. Het is in hun eigen keuken dat een tegencultuur kan ontstaan die de geadelde pococratie overstijgt, inclusief alle verlengstukken in de media, de markt en het museale circus. Ooit moet die mosselpot terug waar hij thuishoort, namelijk in de keuken, besluit ik in mijn boek. Waarmee ik bedoel dat kunst zich van het charlatanisme moet ontdoen en gaan voor authenticiteit en autonomie. Dat zal Sven Gatz beslist niet appreciëren want het maakt onder meer zijn job van cultuurminister zinledig. Een conclusie die, u begrijpt, niét zal getrokken worden uit de resultaten van de bevraging.

Johan Sanctorum (°1954) studeerde filosofie en kunstgeschiedenis aan de VUB. Achtereenvolgens docent filosofie, tijdschriftuitgever, theaterdramaturg, communicatieconsultant en auteur/columnist ontpopte hij zich tot een van de scherpste pennen in Vlaanderen en veel gevraagd lezinggever. Cultuur, politiek en media zijn de uitverkoren domeinen. Sanctorum schuwt de controverse niet. Humor, ironie en sarcasme zijn nooit ver weg.

Commentaren en reacties