JavaScript is required for this website to work.
post

Turks nationalisme duldt geen Koerdenstaat

Syrisch-Koerdisch kanton Afrin onder vuur

Dirk Rochtus30/1/2018Leestijd 3 minuten

foto © Reporters

Ankara roept de ‘strijd tegen het terrorisme’ in, maar duldt in feite geen Koerdenstaat aan zijn zuidgrens in Syrië.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Het ontslag van de Turkse politicus Umut Oran als vicevoorzitter  van de Socialistische Internationale uit protest tegen haar ‘waarschuwing voor een humanitaire catastrofe’ naar aanleiding van de Turkse invasie in het Syrische, door de Koerdische PYD gecontroleerde Afrin, is veelbetekenend.

Oran is immers geen aanhanger van de Turkse president Recep Tayyip Erdoğan, integendeel, als parlementslid van de seculiere oppositiepartij CHP is hij zelfs diens tegenstander. Toch staat Oran net zoals zijn fractiegenoten pal achter de beslissing van Erdoğan om ‘onze jongens’ – Turkse soldaten dus – uit te sturen tegen ’terroristische organisaties die Turkije bedreigen’, bedoeld is de PYD die door Turkije als verwant met de terroristische PKK wordt beschouwd.

Hoe diep de kloof tussen de regeringspartij AKP en de grootste oppositiepartij CHP binnen Turkije ook moge zijn, als het erom gaat de belangen van de natie naar buiten toe te verdedigen, sluiten de Turken de rangen, of ze nu rechts of links zijn, gelovig of seculier. De overgrote meerderheid van de Turken juicht de door Erdoğan gelanceerde invasie toe (met uitzondering van de aanhangers van de pro-Koerdische HDP en mensenrechtenactivisten). Dat doet denken aan de eerste augustusdagen van 1914 toen de Duitse socialisten – ‘kameraden zonder vaderland’ volgens het hen hatende establishment – in de Reichstag toch de oorlogskredieten goedkeurden en keizer Wilhelm II daarop jubelde: ‘Ik ken enkel nog Duitsers’. Waar het voor de socialisten toen ging om de verdediging van het ‘Vaterland’ tegen het despotische Rusland, steunen de sociaaldemocratisch georiënteerde politici van de CHP nu Erdoğans strijd tegen het ’terroristische’ Rojava, het gemeenschappelijke verbond van de drie door de Syrische Koerden bestuurde kantons – Afrin, Kobane en Cizire – in het noorden van Syrië.

Trauma

De daad van Oran bewijst dat het Turkse nationalisme alle binnenlandse tegenstellingen overbrugt. Het is een fenomeen dat buitenstaanders niet begrijpen, evenmin als de oorsprong ervan. De Amerikanen hebben een beroep gedaan op de YPG, de milities van de PYD, om Islamitische Staat (IS) of Daesh te bestrijden. Als ze dan zeggen dat ze een ‘border force’ langs de Syrisch-Turkse grenzen met behulp van de YPG willen oprichten, roept dit in Turkije een historisch trauma op. Turkije is net zoals Irak en Syrië uit de as van het uiteengevallen Ottomaans Rijk verrezen.

De Turken vrezen dat een Koerdische staat aan hun zuidgrens een heruitgave van de territoriale versplintering van haast een eeuw geleden met zich mee gaat brengen en dus ook Turkije als eenheidsstaat zou kunnen bedreigen. En waar Rojava dan nog eens wordt bestuurd door een organisatie die in verband wordt gebracht met de PKK, is het hek helemaal van de dam voor de Turken, om het even of ze regeringsgezind zijn of niet. In deze kwestie zijn ze zo goed als allemaal ‘natie-gezind’. De Amerikaanse verklaring werkte als een rode lap op de Turkse stier en heeft hem uit zijn stal gelokt. Voor Erdoğan was het een voorwendsel om eindelijk werk te maken van de vernietiging van het ’terroristennest’ Afrin. Anderhalf jaar voor de Turkse presidents- en parlementsverkiezingen kan hij zo goed scoren bij de eigen bevolking.

Bedreiging

Zelfs als de Koerdische nationalisten van de PYD/YPG koorknapen zouden zijn, voor Turkije zou dat geen verschil maken. Over de PYD schreef de Turkse regeringsgezinde krant Sabah ooit dat ze gevaarlijker is dan IS, met andere woorden, het Koerdische nationalisme vormt in de ogen van het AKP-regime een grotere bedreiging dan islamitisch fundamentalisme.

Al in juni 2015 had Erdoğan gezworen dat Turkije nooit een Koerdische staat aan zijn zuidergrens zou dulden. Diezelfde boodschap stuurde hij ook uit naar die andere Koerden, die van de Kurdish Regional Government (KRG) in het noorden van Irak, toen deze besloten om in september 2017 een referendum over de onafhankelijkheid van hun deelstaat te organiseren. Het had Turkije veel moeite gekost om zich neer te leggen bij het bestaan van de KRG. Nu onderhoudt het goede politieke en economische contacten ermee, op voorwaarde dat de KRG zich niet afscheurt van Irak.

Opvlammen

De kans is groot dat de Turkse troepen samen met de milities van het ‘Vrije Syrische Leger’ het kleine Afrin onder de voet zullen lopen. Er zal ondertussen nog veel bloed vloeien aan beide kanten, en niet alleen dat van YPG-strijders – de terroristen in het officiële taalgebruik van Ankara –, maar ook dat van Turkse soldaten en van onschuldige burgers. De wereld roert zich niet:  de Europese Unie niet die als drager van de Nobelprijs voor de Vrede slechts haar ‘bezorgdheid’ uitspreekt over het  militaire optreden van haar kandidaat-lidstaat, en Rusland en Amerika niet die vanuit hun onderscheiden belangen in Syrië de Koerdische nationalisten opofferen. Op Afrin zal Erdoğan zijn tanden niet stuk bijten, maar wel op het Koerdische nationalisme dat verbitterd weer zal opvlammen, in Turkije zelf.

Deze analyse over de drijfveren van het Turkse nationalisme verscheen ook op Knack.be.

Dirk Rochtus (1961) is hoofddocent internationale politiek en Duitse geschiedenis aan de KU Leuven/Campus Antwerpen. Hij is voorzitter van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Zijn onderzoek gaat vooral over Duitsland, Turkije, en vraagstukken van nationalisme.

Commentaren en reacties