JavaScript is required for this website to work.
post

Turks vuur tegen de PKK (2)

Deel II

Dirk Rochtus28/7/2015Leestijd 6 minuten

Turkije bindt de strijd met de PKK weer aan. Vormt de Koerdische Arbeiderspartij PKK daadwerkelijk een gevaar voor de Turkse staat?

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

De PKK, de gewapende arm van het Koerdische nationalisme, leidde na de arrestatie van haar leider Öcalan in 1999 een sluimerend bestaan. Op last van Öcalan, die wegens ‘hoogverraad’ een levenslange gevangenisstraf uitzit op het eilandje İmrali in de zee van Marmara, schortte ze de gewapende strijd op. In de periode 1984-1999 stierven meer dan dertigduizend mensen in het conflict, voor ongeveer de helft PKK-leden. Onder de doden waren ook veel leden van de dorpswachten, Koerdische milities die door de Turkse staat betaald werden om de dorpen te beschermen tegen PKK-aanvallen. In de ogen van de PKK waren deze dorpswachters verraders. Een duizendtal slachtoffers ging ook op rekening van de Hizbullah-beweging, een groep van religieuze Koerden die door de Turkse staat was gerekruteerd. Aanvankelijk moordden deze ‘Strijders van God’ uit haat tegenover het marxistisch-leninistisch gedachtegoed van de PKK, later kwamen daar criminele motieven bij, een reden te meer voor de Turkse staat om Hizbullah na de arrestatie van Öcalan te ontbinden.

[…]

‘onbekende taal’

Op 1 januari 2009 ging ‘TRT 6’ van start, een kanaal van de Turkse openbare omroep dat uitsluitend in het Koerdisch uitzendt. Bij die gelegenheid richtte Erdoğan zich zelfs met één zinnetje in het Koerdisch tot de Turks-Koerdische kijkers. Achter dat precedent kon Ahmet Türk, de toenmalige voorzitter van de DTP, zich trouwens verschuilen toen hij in februari 2009 een strafbare daad stelde door enkele zinnen in het Koerdisch uit te spreken tijdens een openbare fractievergadering van zijn partij in het Turkse parlement. De Turkse staatszender onderbrak wegens deze ‘onbekende taal’ zelfs haar rechtstreekse uitzending. De Turkse politiek bulkt van de contradicties: een apart kanaal van de TRT mag in het Koerdisch uitzenden, maar politici mogen deze taal niet in het openbaar gebruiken. Ook het gebruik van de letters q, w, x in Koerdische teksten is in het openbaar verboden omdat ze niet in het alfabet van het Turks, de enige officieel toegelaten taal, voorkomen. Daarom zagen Turkse Koerden in de oprichting van ‘TRT 6’ een verkiezingsstunt. Het proces tegen de Turks-Koerdische politica Leyla Zana toont aan hoe stroef de omgang van Turkije met de Koerdische kwestie nog altijd is. Zana veroorzaakte opschudding toen ze in 1991 bij haar eedaflegging als parlementslid een zinnetje toevoegde in het Koerdisch. Het ironische van de hele zaak was dat haar woorden handelden over de ‘broederschap tussen het Turkse en het Koerdische volk’. In 1994 werd ze wegens vermeende ‘banden met de PKK’ tot 15 jaar gevangenisstraf veroordeeld waarvan ze tweederde uitzat. De internationale gemeenschap heeft haar zaak steeds opgevolgd. Het Europees Parlement verleende haar in 1995 de Andreï Sacharov Prijs voor de Vrijheid van Denken. In december 2008 veroordeelde het Turkse gerecht haar weer tot tien jaar gevangenisstraf omdat ze ‘publiciteit voor de PKK’ zou hebben gemaakt. Zana is hiertegen in beroep gegaan.

[…]

Massaprovocatie

Het geweld beperkt zich niet enkel tussen leger en PKK. Meer en meer begint het over te slaan op de burgers zelf. De spanningen tussen Turken en Koerden ontaarden soms in regelrechte vechtpartijen. Het dorpje Dörtyol in de provincie Hatay was daar op maandag 26 juli 2010 getuige van. Nadat de PKK een aanslag had gepleegd waarbij vier politieagenten omkwamen, zette een woedende menigte van Turken koers naar het plaatselijke kantoor van de pro-Koerdische BDP, de opvolgster van de intussen verboden DTP. Turken en Koerden gingen met elkaar op de vuist, de materiële schade ook aan het kantoor was niet te overzien. Journalist Orhan Kemal Cengiz zegt dat er sinds 1915, het jaar van de Armeense genocide, geen enkele massaprovocatie spontaan is uitgebroken (Zaman, 30 juli2011). Allemaal zouden ze gestuurd zijn van bovenaf. Ook nu weer zouden extremistische Turkse staatsnationalisten de Koerden willen wegjagen.

De extreemrechtse oppositiepartij MHP wilde zelfs dat de noodtoestand weer afgekondigd werd in het Zuid-Oosten, zoals in de jaren 1987-2002. Progressieve krachten binnen de Turkse ‘civil society’ zagen dat niet zitten: de noodtoestand (OHAL) zou de PKK juist groot gemaakt hebben. De Britse journalist Christopher de Bellaigue schreef in zijn op veldwerk gebaseerd boek ‘Rebel Land’ dat de PKK in de jaren ’90 zelfs bepaalde gedeelten van oostelijk Turkije beheerste.. OHAL was ook de periode waarin de democratie in Turkije tot stilstand kwam: niet voor niets gelden de jaren ’90 als een verloren decennium. Een ander plan dat in Ankara circuleerde – de fantasie van sommige politici en militairen sloeg er blijkbaar op hol – was een correctie van de grens met Irak: Turkije zou bijvoorbeeld een stuk van zijn grondgebied inruilen tegen de aanhechting van een zone in Noord-Irak om zo de PKK die er zich schuilhoudt beter te kunnen bestrijden. Aan beide plannen, noodtoestand en gebiedsruil, ligt een militaire logica ten grondslag. Het weer aanzwellende geweld kan het prille democratiseringsproces in de Turkse maatschappij afblokken en de weg plaveien voor ‘militaire bevoogding’, zo vreest professor Levent Köker (tijdens een sessie van het Abant Platform, een conferentie die opgezet is door de Gülen-Beweging) (Zaman, 26 juni2010).

Blijkbaar kunnen ook gewone Turken, zoals het straatgeweld signaleert, vaak geen onderscheid maken tussen een democratische partij zoals de BDP en een als ’terroristisch’ gebrandmerkte organisatie zoals de PKK. Dat hoeft niet te verwonderen als zelfs premier Erdoğan op geregelde tijdstippen verklaringen aflegt zoals: ‘Zij die direct of indirect contact hebben met de PKK zijn medeplichtig aan moord.’ BDP-voorzitter Demirtaş beschouwt dit zelfs als ‘een soort instructie aan het Hof om de partij te doen verbieden’ (Hürriyet, 15 juni2010). Zo ’n attitude als die van Erdoğan maakt het moeilijk om ook met de hulp van de Koerden als betrokkenen op een vreedzame manier aan een oplossing te werken. Dat toonde het verbod van de DTP en de politieke uitschakeling van een rationeel man als haar voorzitter Ahmet Türk aan.

‘in bloed verzuipen’

Met elke dode Turkse soldaat groeit de druk op Erdoğan om af te rekenen met de PKK. ‘Ze zullen verzuipen in hun eigen bloed’, bulderde hij. Maar de forse taal van Erdoğan brengt geen soelaas. Al het geweld, al het gepraat over ’terroristen’, heeft niet gebaat, als de Turkse staat na negen decennia onrust in Koerdisch ‘rebellenland’ nog altijd moet gewagen van een ‘finale afrekening’. De klassieke methoden die de staat hanteerde zijn passé. De gebruikelijke retoriek is dat ook.

Dat bleek weer een paar maanden later. Een krachtige bom op het drukbezochte Taksimplein in Istanbul deed op 31 oktober 2010 de Turkse politiek op haar grondvesten daveren. Twee dagen na de viering van de nationale feestdag kon dat als bloedig symbool tellen. Weer werd er gespeculeerd dat de PKK achter de aanslag zat. Of ging de zelfmoordaanslag uit van moslimfundamentalisten? Wie de dader ook mocht wezen – het onderzoek is niet afgerond – , het was er een van wie het motief moet teruggaan tot de dag waarop de Republiek Turkije, 87 jaar daarvoor, werd gesticht.

Wapenstilstand

De perceptie is dat de Turkse bevrijdingsbeweging van 1920 tot 1922 enkel het werk was van Mustafa Kemal Atatürk. Vergeten is dat ook twee andere groepen hun steentje bijdroegen tot de bevrijding van het Turkse grondgebied, namelijk Koerden en conservatieve religieuzen. Symbolisch gezien hadden beide er belang om een bloedige smet te werpen op de feestelijkheden van de republiek. Precies op die zondag liep de wapenstilstand die de PKK in augustus 2010 had afgekondigd ten einde. Dat maakte haar verdacht. De Turkse premier Erdoğan liet er met zijn uitspraak over ‘onze eenheid en solidariteit als het beste antwoord op de vijanden van de vooruitgang’ geen twijfel over bestaan wie hij als dader beschouwde: Koerdische nationalisten die de Turkse eenheidsstaat willen ondermijnen. De PKK zelf ontkende in alle toonaarden. Murat Karayılan (Turks voor ‘zwarte slang’), die de PKK leidt in ‘afwezigheid’ van de gevangengenomen Öcalan, betreurde dat er gewonden gevallen waren. Enkele dagen voor de aanslag had hij nog in een interview met de Turkse krant Radikal gezegd dat de PKK er alles aan doet om burgerlevens te sparen. Hij zei toen zelfs bereid te zijn de wapenstilstand te verlengen indien er positieve signalen van de Turkse regering zouden komen voor het zoeken van een oplossing voor de Koerdische kwestie. Dat er kort na zijn uitspraken een aanslag gepleegd werd die schijnbaar een ‘Koerdische handtekening’ droeg, ontlokte bij Turkse analisten de bedenking dat Karayılan de PKK misschien niet helemaal onder controle zou hebben. Zo volgden beschuldigingen en ontkenningen elkaar volgens het gebruikelijke stramien op.

Karayılan had zich in het vernoemde interview uitgesproken voor een vreedzame oplossing van het conflict omdat de PKK en het Turkse leger niet in staat zijn elkaar te verslaan. Ook de Turkse vice-premier Cicek deed de naar Turkse maatstaven revolutionaire uitspraak dat de staat al te lang enkel ingezet had op militaire middelen en dat het ‘Goede Vrijdag-Akkoord’ van Belfast (op 10 april 1998 tussen de regeringen van Groot-Brittannië en Ierland afgesloten ter beëindiging van het conflict in Noord-Ierland) tot voorbeeld zou kunnen strekken. Die ommekeer in het denken aan beide kanten, – dat militair geweld geen zoden aan de dijk brengt – moet aangemoedigd worden. […]

(Dit artikel is een excerpt van het hoofdstuk ‘De Koerdische horzel’ uit mijn boek ‘Turbulent Turkije. Europese of Aziatische tijger?’ dat in 2011 verscheen bij Pelckmans.)

Dirk Rochtus (1961) is hoofddocent internationale politiek en Duitse geschiedenis aan de KU Leuven/Campus Antwerpen. Hij is voorzitter van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Zijn onderzoek gaat vooral over Duitsland, Turkije, en vraagstukken van nationalisme.

Commentaren en reacties