JavaScript is required for this website to work.
post

Turks vuur tegen de PKK

Deel I

Dirk Rochtus28/7/2015Leestijd 4 minuten

Turkije bindt de strijd met de PKK weer aan. Vormt de Koerdische Arbeiderspartij PKK daadwerkelijk een gevaar voor de Turkse staat?

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Het Turkse nationalisme is kort voor en na de oprichting van de Turkse republiek als een pletwals gerold over de Grieken,de Armeniërs en de Assyrische christenen die al eeuwen lang in Anatolië huisden. De Koerden zijn het enige volk dat de assimilatiedrang van de Turkse staat heeft weten te weerstaan. Ze zijn als een horzel die de Turkse kemalistische staatsbuffel niet van zich af weet te slaan.

De Jonge Turken geloofden dat alleen Turks nationalisme het Ottomaanse Rijk kon redden. Het doortrekken van dit principe zou de onderschikking van andere volken met zich mee brengen. Voor de Eerste Wereldoorlog ontlook als reactie hiertegen een voorzichtig Koerdisch nationalisme. Toen het Ottomaanse Rijk in 1918 capituleerde, streefden de geallieerden het opdelen ervan in kleinere staten na. Het Verdrag van Sèvres (1920) voorzag in de creatie van een zelfstandige Koerdische staat. De meeste Koerden voelden zich echter vanuit hun religieuze gevoelens nog sterk verbonden met de kalief als heerser van een islamitisch rijk. Mustafa Kemal Atatürk maakte tijdens de Bevrijdingsoorlog gebruik van die gevoelens om de Koerden op zijn hand te krijgen tegen de westerse, christelijke indringers. De kemalisten wilden een Turkse natiestaat, niet een Turks-Koerdische statenbond. De Koerden hadden hun bloed gegeven voor de bevrijding van Anatolië, maar ze hoefden niet te rekenen op medezeggenschap als apart volk in de opbouw van de nieuwe staat. In het Turkse parlement zetelden de ‘ağha’s’, de leiders van de verschillende Koerdische stammen, maar ze moesten zich wel inschrijven in het Kemalistische verhaal van de ene en ondeelbare natiestaat.

‘Bergturken’

Het Verdrag van Lausanne vermeldde de Koerden niet eens bij naam noch verleende het hen eigen nationale rechten. De republiek bestempelde de Koerden als ‘Bergturken’. De grondwet verbood zelfs het gebruik van de Koerdische taal in het publiek. Het criterium om als minderheid betiteld te worden was het toebehoren tot een andere religie dan de islamitische. Dat was slim gespeeld van de Kemalisten. De Grieken, de Armeniërs en de Assyrische christenen die nog overbleven in Anatolië waren met te weinig om een bedreiging voor de Turkse natiestaat te vormen. Toen de Koerden dat spel door hadden, begonnen ze te morren. In totaal kreeg de Turkse staat in de periode 1923-1938 met achttien Koerdische revoltes af te rekenen. De bekendste waren de sjeik Said revolte en die in de provincie Dersim (waarvan de naam nog voor het uitbreken van de revolte in Tunceli werd veranderd).

Een Koerdische nationalistische beweging onder de naam Azadi (Vrijheid) wist sjeik Said voor haar kar te spannen. Zijn steun aan de beweging verleende haar ook een religieus aureool wat mooi meegenomen was in de strijd tegen een regime dat niet alleen staatsnationalistisch opereerde, maar met zijn seculiere politiek bij de bredere massa ook als ‘goddeloos’ kon afgeschilderd worden. De opstand die op 13 februari 1925 uitbrak, verenigde zo Koerdisch-nationalistische en religieuze motieven. De opstandelingen waren geen partij voor de goed getrainde Turkse troepen. Sjeik Said werd in april gevangen genomen en in september samen met 47 andere leidinggevende figuren opgehangen.

De eerstvolgende grote staatsbedreigende opstand voltrok zich in 1937 in Dersim, het kernland van de Zaza sprekende alevieten. De Koerden van Dersim moesten niets weten van het centrale staatsgezag. Ze betaalden geen belasting en leefden volgens hun eigen wetten. De Turkse regering noemde hen een ‘abces’ dat moest weggesneden worden. In november 1937 beschreven de clanhoofden van Dersim in een brief aan de secretaris-generaal van de Volkenbond de maatregelen die de Turkse overheid ondernam tegen de Koerdische identiteit van de streek. Maar hulp van buitenaf kwam er niet toen het Turkse leger in 1938 een slachtpartij aanrichtte in Dersim waarbij naar verluidt tienduizenden doden vielen.

Guerrillaoorlog

De bloedige onderdrukking van de Koerdische opstand in Dersim fnuikte het Koerdische verzet voor tientallen jaren. Vanaf de jaren ’60 van vorige eeuw bloeide als het ware een ‘Turkse lente’ die meer kansen gaf aan links en aan het Koerdische nationalisme. In een zich polariserend klimaat van links versus rechts en Koerdisch versus Turks nationalisme geraakte Abdullah Öcalan, student politieke wetenschappen aan de universiteit van Ankara, in de ban van het marxisme-leninisme. Hij vond dat de Turkse linkerzijde te weinig oog had voor de Koerdische zaak en richtte in 1974 een eigen linkse Koerdische beweging op. Dit ‘Nationaal Bevrijdingsleger’ was de voorloper van de in 1978 opgerichte ‘Partiya Karkếren Partisi’ (PKK) of Koerdische Arbeiderspartij. Het doel was een onafhankelijk, socialistisch Koerdistan dat het semifeodale juk van de ‘ağha’s’ en de bevoogding door het centrale Turkse gezag van zich zou afwerpen. De PKK nam op 15 augustus 1984 de wapens op tegen de Turkse staat. Wat volgde was een bloedige guerrillaoorlog waarbij het militaire bestuur in Zuidoost-Anatolië duizenden dorpen liet evacueren of platbranden omdat ze de PKK als schuiloord of ‘voorraadkamer’ dienden. Honderdduizenden Turkse Koerden moesten elders in Turkije een nieuw leven gaan opbouwen.

Toen Öcalan in 1999 door de Turkse staatsveiligheid werd gearresteerd, kwam het in vele Europese steden tot demonstraties van Koerden. De Koerdische gemeenschap is sterk aanwezig in landen als Duitsland, Zweden en België. De ‘diaspora’ laat zich niet onbetuigd. Het Koerdische Instituut bijvoorbeeld dat in Brussel gevestigd is, fungeert als informatiecentrum en spreekbuis van de Koerdische verzuchtingen naar meer autonomie. In een van de publicaties ervan beschrijft de Gentse onderzoekster Marlies Casier onder de titel ‘In de bres voor de Koerden’ (2010) hoezeer vele mandatarissen van verschillende Vlaamse partijen zoals Frieda Brepoels, Bart Staes, Jan Béghin, Lionel Vandenberghe en Nelly Maes zich het lot van de Koerden in Turkije hebben aangetrokken. […]

(Dit artikel is een excerpt van het hoofdstuk ‘De Koerdische horzel’ uit mijn boek ‘Turbulent Turkije. Europese of Aziatische tijger?’ dat in 2011 verscheen bij Pelckmans.)

Dirk Rochtus (1961) is hoofddocent internationale politiek en Duitse geschiedenis aan de KU Leuven/Campus Antwerpen. Hij is voorzitter van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Zijn onderzoek gaat vooral over Duitsland, Turkije, en vraagstukken van nationalisme.

Commentaren en reacties