JavaScript is required for this website to work.
post

Uit een dodenhuis

Een levendige productie

Guido Lauwaert8/11/2018Leestijd 4 minuten
Uit een Dodenhuis Sir Willard White (Alexandr Petrovič Gorjančikov), Pascal
Charbonneau (Aljeja)

Uit een Dodenhuis Sir Willard White (Alexandr Petrovič Gorjančikov), Pascal Charbonneau (Aljeja)

foto © © B.Uhlig De Munt

In De Munt speelt een opera van Leoš Janáček, dirigent Michael Bober en regisseur Krzysztof Warlikowski. De verklaring van het applaus.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

De opera is gepuurd uit de zware en dik uitgevallen novelle, Aantekeningen uit het dodenhuis, van Fjodor M. Dostojewski. Voor dit boek putte de auteur uit de vierjarige verbanning naar een strafkamp in Siberië, nadat hij samen met zijn broer betrapt was het bewind van tsaar Alexander II te ondermijnen. Een lijnrecht verhaal is er niet. Aantekeningen uit het dodenhuis is eerder een verslag van wat hij en anderen hebben meegemaakt. Een ketting van anekdoten.

Naast de belevenissen valt op dat er wel collegialiteit onder de gevangenen is, maar geen vriendschap. Het is ieder voor zich en eenmaal iemand vrijgelaten of dood is, wordt hij vergeten. Hij is dan enkel nog een verre haast naamloze passant in het geheugen.

Cirkelende stemmingsstukken

Het ontbreken van een verhalende draad kwam de Tsjechische componist Janáček goed uit. Al zijn werken bestaan uit stemmingsstukken, van een barbaarse en toch verheven sfeer. Zij cirkelen altijd rond de gedachte aan de wrede dood. Zowel de titel van het boek als van de opera is dan ook eerder figuurlijk dan letterlijk te nemen. Hij viseert nooit iemand in het bijzonder, zelfs al draait het werk rond één persoon, zoals in de rapsodie voor orkest, Taras Boeljka. Bij Janáček spelen alle personages (op de figuranten na) hoofdrollen. De  geslaagde aaneenrijging van anekdotes door zowel de auteur als de componist (want hij zorgde ook voor het libretto) maakt dat de opera een consistent geheel is en een lekkere spanningsboog heeft.

Wat meewerkt aan het succes van deze opera is dat Dostojewski’s personen wonen in – of zwerven door – situaties die zwaar leenrecht zijn verschuldigd aan karakter en bestemming. Vaak stelt zich de vraag of de bestemming door het karakter komt of het karakter door de bestemming. Dat raadselachtige houdt de aandacht gaande.

Beschaafd gedrag?

Goed. Hebben dirigent, regisseur, muzikanten en zangers zich beschaafd gedragen? Over de muzikanten en zangers hoeft enkel gezegd te worden dat zij geen verantwoordelijkheid over het eindresultaat hebben. Je kan ze enkel zien als aandeelhouders binnen hun gebied. Tenslotte luisteren zij naar ‘la voix du maître’ en letten op de baton.

Wat het aandeel van de maître, pardon maestro, van deze productie betreft: hij zorgt voor een foutloze uitvoering en permitteert zich geen frivoliteiten om, zuiver voor het eigen plezier, op te vallen. Veel kritiek valt er dus niet te geven. Het enige wat bijwijlen voor enige rimpeling op het voorhoofd zorgt, is dat hij de muziek uit de orkestbak slaat. Zelfs in de pianissimo momenten is er geen intimiteit te vinden. Zoals warm koud kan zijn, kan koud warm zijn. Het hangt van de stoker af, hoe hij het aanbrengt. Die kunde heeft Michael Boder niet in de korf zitten.

Alles of niets

Concentreren we ons op de regisseur. Zoals bij eender welk soort theatrale gebeurtenis is hij nu eenmaal God de Vader.
Bij Krzysztof Warlikowski is het telkens alles of niets. Net als Dostojewski is hij een getormenteerd man. Dat beïnvloedt elke productie en horen, zien en voelen alle toeschouwers.

Als enscenering heeft de componist gekozen voor een gevangenis. Warlikowski is hem daarin gevolgd. Centraal is er de binnenkoer waar de veroordeelden wandelen, sporten, jammeren en klagen. Elke bewoner is – wat had je verwacht? – onschuldig, of op z’n minst toevallig in een misdrijf betrokken geraakt. Bezijden deze ‘speelplein’ is er een container die dankzij de modernste elektronische techniek de vier windrichtingen uitdraait. Nu eens naar de achtergrond/zijkant verdwijnt om plotseling weer centraal komen te staan. De zijwanden zijn doorzichtig, al zijn ze niet gelijk. Ze onderstrepen de functie van de ruimte. Een verhoorzaal, een martelkamer, een kantoor, een dokterskabinet.

Goed begrepen!

Is een dodenhuis bij Dostojewski niet een gevangenis, bij Warlikowski is het dat wel, in zoverre je de gevangenis moet zien als het oord van de individuele complexen en boze geesten die elk van ons in meer of mindere mate heeft. Dostojewski is een man die het leven zwart zag, met slechts af en toe een wolkje grijze lucht. Dat zou bij de lezer kunnen zorgen voor een afkeer van zijn pen, het tegendeel is echter het geval. Dosto’s pen is zo driftig, zo woelig dat het kwaad aantrekkelijk (om lezen) maakt.

Warlikowski heeft dat goed begrepen. Zijn enscenering heeft geen spectrum, want zwart en wit is geen kleur. Wat van grijs ook kan gezegd worden, al valt daarover te discussiëren. En dat precies is wat beoogd wordt door Warlikowski. Het zoeken naar variaties van het goede in het kwaad en het kwade in het goed. Net zoals dat bij de auteur en de componist voor ogen stond bij hun creatie.

Mannelijke bezetting

Dat deze opera op één vrouw na een mannelijke bezetting heeft, heeft zo zijn reden. De man werd veroordeeld, niet de vrouw, zelfs al voorzag zij de malcontenten van eten en drank, een bed en een bad. Het gebeurde niet zo gauw dat de vrouw haar man, de banneling volgde. En volgde zij hem, dan moest zij maar zien hoe te overleven. Voor haar was er zelfs geen (straf)kamp. Goed dat Warlikowski dat aspect van de Russische geschiedenis en de aard van het boek heeft gerespecteerd.

De trap naar goed en kwaad

Een laatste punt dat aandacht verdient. In heel wat romans van Dostojewski is de trap een wezenlijk bestanddeel van het drama op weg naar de handeling. De trap is een symbolische doorgang tussen goed en kwaad, naar boven of naar beneden. Ze worden aangeduid als ‘donker en smal’, dikwijls stinken ze.

In Misdaad en Straf is Raskolnikow bij het bestijgen van de trap bang voor wat hij zal doen – het doden van de woekeraarster, bij het afdalen is hij bang voor wat hij heeft gedaan. Hij ziet zowel wens als daad als een gevaar. Dat gevaar is ook terug te vinden in De idioot: de brede trap naar Mysjkins woning, die zich om een stenen pilaar wentelt. In De eeuwige echtgenoot is de trap er opnieuw, zij het in een nachtmerrie.

Warlikowski is de trap niet vergeten. Achteraan rechts is er een brandtrap. Als een gevangene vrijgelaten wordt, na een gratieverzoek aan de tsaar door de moeder, stijgt hij de trap op, de vrijheid tegemoet. Kijk, wie het belang inziet van dat ogenschijnlijk klein detail en er wat groots uit puurt, heeft een pracht van een productie gemaakt.

Uit een dodenhuis is een aanrader. Hoed af voor de regisseur en de Muntschouwburg. Meer van dat.

UIT EEN DODENHUIS
Componist: Leoš Janáček
Muzikale leiding: Michael Boder
Regisseur: Krzysztof Warlikowski
Productie: De Munt, Royal Opera House Covent Garden & Opéra nationale de Lyon
t/m 17 november in De Munt – Brussel
info & tickets:
www.demunt.be

Guido Lauwaert (1945) is organisator, regisseur, acteur, auteur, columnist, recensent voor o.a. Het Laatste Nieuws, NRC Handelsblad, Het Parool, VPRO-radio, Knack en Doorbraak. Hij richtte de Poëziewinkel op (later Poëziecentrum) en heeft een grote liefde voor Willem Elsschot en Paul van Ostaijen.

Commentaren en reacties