JavaScript is required for this website to work.
post

Uitreiking van de Orde van de Vlaamse Leeuw aan Romain Vanlandschoot

Laudatio van prof. Matthias E. Storme

Matthias Storme8/7/2021Leestijd 7 minuten
Romain Van Landschoot (vooraan links) bij de uitreiking, naast Paul Peeters die
dezelfde dag het ereteken Gulden Spoor kreeg.

Romain Van Landschoot (vooraan links) bij de uitreiking, naast Paul Peeters die dezelfde dag het ereteken Gulden Spoor kreeg.

foto © Vlaanderen-Europa vzw

Romain Vanlandschoot krijgt de Orde van de Vlaamse Leeuw voor zijn werk als grote kroniekschrijver en serene biograaf.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Op 3 juli 2021 werd te Roeselare de Orde van de Vlaamse Leeuw uitgereikt aan Romain Vanlandschoot. Prof. Matthias E. Storme sprak daarbij volgende laudatio uit.

Dames en heren vertegenwoordigers van ons volk op de verscheidene niveaus,
waarde landgenoten uit Noord- en Zuid-Nederland!

Zoals u weet wordt de Orde van de Vlaamse Leeuw sinds 1971 regelmatig toegekend, vandaag voor de 38ste maal, ter erkenning van verdiensten in verband met:
– een consequente en kordate houding in de sociale en culturele ontvoogding van de Vlaamse gemeenschap;
– prestaties die de integratie van de Nederlanden bevorderen;
– acties en initiatieven met het oog op de uitstraling van de Nederlandse taal en cultuur.

Van die 37 gedenken we vandaag degenen die ons sinds 2019 verlaten hebben: Gaston Durnez, Roger Marijnissen, Jan Verroken en Cyriel Moeyaert.

In de geschiedenis van de Orde werden onder deze omschrijving vele soorten verdiensten gelauwerd, zij het dat historisch onderzoek en geschiedschrijving toch nog maar voor de derde maal de doorslaggevende verdienste is geweest waarvoor een laureaat werd geëerd; de tweede maal was dat in 2016 met Lieve Gevers en Louis Vos.

Biograaf van Verriest, Rodenbach en Verschaeve

Romain Vanlandschoot kennen we natuurlijk allemaal als de biograaf van Hugo Verriest (2014), Albrecht Rodenbach (2002) en Cyriel Verschaeve (1998), maar ook van Michiel Vandekerckhove (1980), Joris Lannoo (2011), Dom Smits (2006) en ten dele Joris van Severen. Eerstdaags mogen we zijn boek verwachten over de Frontpartij kort na de Eerste Wereldoorlog. Daarnaast zijn er nog talloze, stevig gestoffeerde bijdragen in Wetenschappelijke Tijdingen, in Vlaanderen, in De Biekorf en Gezelliana, in Verschaeviana en de AKVS-Schriften, in De Roede van Tielt en vele andere tijdschriften, in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging.

Hiermee groeide hij uit tot een van de grootste kenners, wellicht de grootste levende kenner, van de Vlaamse Beweging in West-Vlaanderen in de tweede helft van de 19de eeuw en eerste helft van de 20ste eeuw. Door zijn grote inzet als redacteur van meerdere van die tijdschriften heeft hij ook talloze andere auteurs en wetenschappers hulp geboden. En natuurlijk is er de bezielende leraar in het Sint-Jozefscollege te Tielt en het Vrij Technisch Instituut Sint-Jozef te Tielt.

Zeker de drie eerstgenoemde biografieën, Verschaeve, Rodenbach en Verriest, zijn monumentale werken waarin Romain Vanlandschoot het leven van de persoon en zijn omgeving zeer uitvoerig volgt en aan de hand van talloze primaire bronnen ontleedt en beschrijft en hem zo tot zijn recht laat komen. Dat laatste betekent vooral ook de persoon en zijn handelen verklaren, wat zeker niet wil zeggen dat er geen oordeel mag worden geveld, zolang dat de recht doet aan complexiteit, zonder goedpraten noch zwartmaken.

Geschiedschrijving, geen mythologisering

De geschiedschrijving en zeker de biografie is voor Romain Vanlandschoot noch hagiografie, noch pathografie. Zeker, Romain Vanlandschoot heeft op zijn manier een stuk Vlaamse geschiedschrijving rond enkele Vlaamse Koppen, gedemythologiseerd. Berten Rodenbach werd, zoals hij het zelf schreef, ontdaan van franje en vastgelopen folklore (p. 66). Kapelaan Verschaeve werd, in de woorden van Bruno Dewever, in zijn werk een ‘reus met korte beentje’s. Maar die demythologisering strekt er niet toe om mensen te reduceren, om helden klein te maken: de betrokkenen komen er niet simplistischer uit, maar juist complexer.

Ze komen eruit als mensen van vlees en bloed, met hun twijfels en verscheurdheden. Bij Gezelle, Verschaeve of Van Severen komen de verschillen tussen onderscheiden fazen in hun leven en werk beter tot uiting. Bij Verschaeve kregen, zoals Lode Wils in zijn recensie schreef, zijn ‘literaire scheppingen evenzeer de aandacht als zijn optreden in de Vlaamse beweging. Op beide domeinen werd hij sereen en kritisch beoordeeld’. Bij Verriest en Rodenbach verschijnt hun moderniteit tezamen met de romantiek, ja de romantiek als opening naar de moderniteit, weg uit vastgeroeste classicistische modellen.

Het is niet omdat Verschaeve in de vroegromantiek van Schiller is blijven steken, dat dit ook voor andere romantici geldt. Zoals Lieve Gevers schreef in haar recensie, komt Hugo Verriest ‘in de biografie naar voren niet enkel als een “unieke verbindingsfiguur” in de Vlaamse Beweging maar ook als “pluralistische katholiek en verdraagzaam flamingant”’.

De samenwerking tussen Verriest en Vermeylen werd nader uitgewerkt in een reeks van drie artikelen in Wetenschappelijke Tijdingen. Vanlandschoot laat ons het vernieuwende aan Verriest en Rodenbach zien, dat niet alleen door antiflaminganten wordt ontkend maar ook door sommige flaminganten werd verduisterd.

De serene Verschaeve-biograaf

Vanlandschoot eindigt zijn biografie van Verschaeve met de wijze woorden: ‘Van zijn hele leven en streven werd een genuanceerd beeld geschetst. Het laatste woord echter over kritische afweging van mens en tijd bestaat niet in de wetenschap van de geschiedenis en van de biografie. Maar er is in deze biografie eerlijk gezocht naar het voorlaatste woord.’

Wanneer Romain Vanlandschoot in 2019 nog even terugkomt op Verschaeve in Wetenschappelijke Tijdingen, besluit hij: ‘Het centenaarsgewicht van twee controversiële decennia heeft ertoe geleid dat zijn historische verdiensten van voor 1930 grotendeels uit het geheugen zijn verdwenen en nog slechts opduiken in publicaties over het eerste kwart van de twintigste eeuw.

Verschaeve heeft een forse hand gehad in de formatie van de katholieke Vlaamse studentenbeweging voor 1914; hij heeft een beslissende rol gespeeld in de Frontbeweging achter de IJzer 1915-1918; en ten slotte heeft hij groot aandeel gehad in het ontstaan en de werking van de eerste nationalistische politieke partij, het Vlaamsche Front, 1919-1925. Men kan het met dat laatste niet eens zijn, maar het heeft gezorgd voor een diversifiëring van het politieke leven in Vlaanderen, met een invloed die doorwerkt in alle opeenvolgende nationalistische formaties tot op vandaag.

Het is begrijpelijk dat de Verschaeve van 1940-1949 in het brandpunt van de belangstelling is blijven staan, zowel bij voor- als bij tegenstanders. Maar de geschiedenis is niet gediend met bewust partiële aandacht. Het is de hele Verschaeve die moet begrepen worden, in het licht van onze voortschrijdende historische kennis’. Bruno Dewever commentarieert die bijdrage met een stevig compliment dat voor heel het œuvre van Romain Vanlandschoot geldt: ‘Hij pleit voor een kennisnemen van de geschiedenis in al zijn complexiteit en weerbarstigheid en tegen een eenzijdige instrumentalisering’.

Feiten en opinies

Uiteindelijk is dat ook een streven ‘Ter waarheid’. Zoals Rodenbach dichtte:
Ter waarheid streeft mijn twijfelend gedacht …
en verder
Ja, zing en dicht – maar steeds beheersche waarheid,
in het vroedend voorhoofd gerust en kalm gedregen, dicht en zang.

Of met een woord van Daniel Patrick Moynihan: ‘You are entitled to your opinion. But you are not entitled to your own facts’. Twee specifieke aandachtspunten die mij troffen in het werk van Romain Vanlandschoot wil ik hierbij even naar voor brengen, waarvan het eerste aansluit bij de analyse van daarnet, nl. de aandacht voor de receptiegeschiedenis.

Het eerste hoofdstuk van het boek over Rodenbach – al had ik dat eerder als laatste verwacht – is een boeiend verhaal over de wijze waarop hij werd gerecipieerd. Romain Vanlandschoot bracht ons verder ook boeiende stukken van de receptiegeschiedenis van onder meer Guido Gezelle. Het is tegelijk een verhaal overhoe zij werden geïnstrumentaliseerd, maar ook hoe zij hebben geïnspireerd.

Ik heb daar een dubbel gevoel bij. Enerzijds heb ik van Hans-Georg Gadamer geleerd dat de Wirkungsgeschichte van iets of iemand, de wijze waarop iets geïnspireerd heeft of gebruikt is, een meer aan betekenis toont. Anders gezegd, dat de betekenis van in het bijzonder een tekst of een handeling niet kan gereduceerd worden tot de bedoeling van de auteur. Maar in het bijzonder wanneer het over personen gaat staat daar tegenover dat die persoon niet kan worden gereduceerd tot zijn Nachleben, tot de wijze waarop hij gerecipieerd en geïnstrumentaliseerd werd.

Beoordeling in eigen tijd en ruimte

Vanlandschoot doet dat dan ook totaal niet. Zeker wanneer het erop aankomt een oordeel over een persoon uit te spreken – wat nog iets anders is dan de betekenis van een persoon inschatten – moet die in zijn eigen tijd en ruimte worden beoordeeld, en niet met het geluk en het gelijk van de later geborenen – om de Gnade der späten Geburt te parafraseren, naar het woord van Günter Gaus. Of nog, we hebben geen nood aan suspicion rétroactive, om een woord van de voormalige hoofdredacteur van Esprit, Jean-Marie Domenach te citeren.

Het tweede aandachtspunt brengt ons chronologisch bijna aan de andere zijde van de persoon: de aandacht voor het genoten onderwijs. Romain Vanlandschoot kent als geen ander de geschiedenis van het onderwijs in de Vlaamse scholen in vooral de negentiende eeuw. In zijn biografische werken wordt zeer veel aandacht besteed aan het collegeleven maar ook aan de inhoud van dat onderwijs. De flamingante jeugd- en studentenbeweging is ontstaan op de middelbare scholen, met Rodenbach als iconisch voorbeeld, en het is natuurlijk boeiend te analyseren in hoeverre dit door leraars werd bevorderd, dan wel een rebellie tegen de school vormde, een ‘Groote Stooringe’.

Natuurlijk wordt de mogelijkheid van zo’n onderzoek in grote mate bepaald door de wijze waarop die colleges hun archieven hebben bewaard. In vele colleges zijn die omzeggens geheel verdwenen of sterk verwaarloosd. Door de fusies van talloze scholen met een eigen identiteit tot scholen met nauwelijks nog identiteit is er zelfs bij de bewaarde archieven vaak niemand meer die er in thuis is. Hier gaat een reuze belangrijk deel van ons historisch geheugen teloor.

Ik durf het hier zeer uitdrukkelijk aanklagen mede omdat het Klein Seminarie waar wij vandaag te gast zijn – er kon symbolisch geen betere plek zijn – een schitterende uitzondering vormt, een archief waaruit ook Romain Vanlandschoot rijkelijk geput heeft. Ik kan er overigens persoonlijk van getuigen, want ik mocht voor mijn familiegeschiedenis buitengewoon veel hulp ontvangen van de archivaris, de heer Johan Strobbe.

‘Dit volk moet herleven’

Ik vrees, mevrouw de directeur, dat uit zijn opzoekingen wel blijkt dat mijn familie nog een schuld heeft aan deze school wegens onbetaalde internaatsrekeningen uit de jaren 1870 toen mijn overgrootvader wees was geworden. Te Wakken waar ze woonden, was Hugo Verriest toen nog geen pastoor, zodat ook daarvan geen hulp is gekomen en de familie uit arren moede in Gent is terechtgekomen, zij het met leringe en hartstocht van Gezelle en Verriest als immaterieel erfgoed.

Maar even terug ter zake. Johan Strobbe publiceerde ook in 2007 het prachtige werk over de geschiedenis van deze school: 200 jaar dichters denkers en durvers. Het Klein Seminarie van Roeselare. Biografie van een college. In zijn recensie van dat boek schreef Romain Vanlandschoot dat men daarin kan lezen hoe de oud-leerlingen van dit college zijn getekend door ‘de geest van Roeselare, een mix van katholieke spiritualiteit en zendingsmystiek én Vlaamse overtuiging’.

Men zou de geest van Rodenbach verraden door die geest vandaag op dezelfde manier in te vullen, maar dat betekent niet dat die geest niet meer zinvol is. ‘Dat volk moet herleven’ blijft een opdracht voor elke generatie. Mijn overgrootvader heeft die geest van Roeselare alvast mee naar Gent genomen en doorgegeven, zodat het mij ook persoonlijk iets doet daarvan hier vandaag te kunnen getuigen.

Een plaats van herinnering

Ik dacht eraan deze plek te benoemen als een lieu de mémoire voor Vlaanderen, een plaats van herinnering, die jammer genoeg ontbreekt in het boek van Andreas Stynen over Heilige plaatsen van de Vlaamse beweging. Maar bij nader toezien is een plaats van herinnering niet de plaats waar de geschiedenis werd gemaakt, maar waar ze werd herinnerd. En al is dat laatste ook een aspect van het maken van geschiedenis, deze school is toch veel meer een lieu des faits en moge dat hopelijk ook vandaag nog zijn en lang blijven.

Op het werk van Romain Vanlandschoot is soms de kritiek gekomen dat het toch in grote mate tot West-Vlaanderen beperkt is. Maar wij mogen ons gelukkig prijzen dat zijn werk in één streek diep graaft eerder dan overal aan de oppervlakte te blijven. En West-Vlaanderen moge dan al belangrijke lieux de mémoire bevatten, het was en blijft toch een lieu de faits, een plaats van daden waar de geest nog waait. Van die res gestae en hun geest is Romain Vanlandschoot de grote kroniekschrijver.

Om al deze redenen en vele andere hebben we u op voorstel van Frans-Jos Verdoodt de Orde van de Vlaamse Leeuw toegekend en wil ik nu met groot genoegen u nu het hieraan verbonden zilveren plaket overhandigen, waarna u vandaag het voorlaatste woord krijgt.

 

Matthias Storme liep school aan het Sint-Barbaracollege in Gent (Grieks-Latijnse) en studeerde rechten en wijsbegeerte in Antwerpen, Leuven, Yale, Hamburg en Bologna. Als student was hij actief in o.a. het KVHV, nadien in onder meer het VVA en ANV en voorzitter van het Overlegcenrum van Vlaamse verenigingen (1996-2000). Professioneel is hij hoofdzakelijk hoogleraar rechten aan de KU Leuven en daarnaast advocaat in Gent. Hij publiceert in Doorbraak sedert begin 1999.

Commentaren en reacties