JavaScript is required for this website to work.
post

Vlaanderen kan best een snuifje Derrida gebruiken.

Literaire passie en soevereiniteitsgevoel gaan perfect samen

ColumnJohan Sanctorum9/10/2014Leestijd 3 minuten

Bij de tiende verjaardag van het overlijden van de Franse taalfilosoof Jacques Derrida mijmert Johan Sanctorum over een volwassen literaire scène die zijn Nederlandse moedertaal wél met trots en respect behandelt.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

In Overijse, de mooie gemeente aan de Brusselse Oostrand waar ik woon, hebben zich sinds jaar en dag heel wat Franstaligen gevestigd. In tegenstelling tot de karikatuur uit de oude Vlaamse doos doet een flink aantal van hen wel zijn best om een woordje Nederlands te spreken, bij de bakker, tegen de buren, in het oudercomité van de lagere school.

Ja, er is goede wil, en neen, het zijn niet allemaal FDF-diehards. Maar dat ‘woordje’ bereikt natuurlijk wel snel zijn limieten. Gaat het gesprek over iets meer gesofisticeerd dan de uren van naschoolse opvang of het weer, dan schakel ik zelf meestal over naar het Frans omdat een woordenschat van 300 woorden, dikwijls dan nog met de nodige grammaticale onnauwkeurigheden, nu eenmaal niet volstaat. Ik betrap mezelf erop dat de conversatie met de anderstalige, die in het Nederlands zijn/haar ‘plan kan trekken’, dan meestal afglijdt tot op een niveau van de strikte, letterlijke verstaanbaarheid, zonder ‘tweede of derde laag’, zonder zin voor nuance of dubbelzinnigheid, waarop dan weer humor en ironie zijn gebaseerd.

Anders gezegd: mijn Franstalige buurman en ik spreken een soort Neder-Swahili, nuttig maar volstrekt omgecompliceerd. Net daardoor besef ik hoe essentieel taal eigenlijk wel is in de gemeenschapsvorming. Niet enkel als pure, primaire communicatievorm, maar vooral ook als dieptereservoir van betekenissen die zich in de loop van de tijd een weg hebben gegraven in de rivier, ‘cultuur’ genoemd.

O jazeker, in onze streek doet men euforisch over gemengde opvoeding, kinderen van een Franstalige vader en een Nederlandstalige moeder die thuis beide talen spreken. Maar telkens als het gesprek met die jonge tweetaligen wat dieper gaat en meer nuance vereist, wordt het stotteren en zoeken naar het juiste woord, en krijg je de klassieke mengelmoes of tussentaal. Ik geloof dus best wel in een intense, unieke band met de moedertaal die je met de paplepel meekrijgt, die een individu kneedt maar ook door dat individu herkneed wordt. Veeltaligheid is een plus, maar één taal steekt er kwalitatief bovenuit. Namelijk diegene waarin we denken, lachen, wenen, dromen, gedichten schrijven.

De taalfanaticus Jacques Derrida

Dat klinkt behoorlijk conservatief en on-modern. Het kruim van ons Vlaamse literaire wereldje lacht met dat ‘provincialisme’ en gaat zoals Dimitri Verhulst in Wallonië wonen, om zich kosmopolitisch te distantiëren van dit taal/lichaam/bodem-verhaal.

Edoch. Gisteren, 9 oktober, was het net tien jaar geleden dat de Franse filosoof Jacques Derrida overleed. Hij geldt als de peetvader van het ‘deconstructivisme’, dat elke tekst ziet als een oneindige chemie van betekenissen en bijbetekenissen, die naadloos overvloeien in allerlei (al dan niet verborgen) agenda’s van de schrijver/boodschapper … en van de lezer/ontvanger.

Naar aanleiding van die sterfdag herlas ik nog eens het interview uit oktober 2004 met Derrida dat eerst in Le Monde en dan vertaald in De Groene Amsterdammer verscheen.

De bejaarde filosoof spreekt er over leven en dood, schrijven en overleven. Maar wat een passie voor de Franse taal spettert er uit zijn vertoog! Ik citeer even:

‘Sporen achterlaten in de geschiedenis van de Franse taal, dat is wat mij interesseert. Ik leef van die passie, misschien niet zozeer voor Frankrijk, maar dan toch voor iets wat de Franse taal sinds eeuwen heeft belichaamd. Ik hou van die taal als van mijn leven, soms nog meer dan de een of andere Fransman van oorsprong ervan zou houden.’

De in Algerije geboren ‘vreemdeling’ Jacques Derrida was als filosoof en poëet verliefd op de Franse taal, die hij pedagogisch wou herscheppen als de bodem van een complexe, subtiele cultuurbeleving waaraan alle lezers deelachtig konden worden. Zonder haar zwaartekracht dwarrelen mensen als los stof over de planeet. Dankzij haar gravitatie voelen we vaste grond en schieten we wortel, ook in de aarde waarop we niet geboren zijn.

De taalfanaticus Derrida maakt korte metten met de polyglotte illusie (‘ik heb maar één taal, en tezelfdertijd behoort ze mij niet toe’) en pleit in hetzelfde interview voor een andersglobalistisch Europa waarin soevereiniteit een plaats krijgt, in relatie tot de culturele praxis.

Zonder taal, geen democratie

Dit ter attentie van verlicht-links dat helemaal geen graten ziet in een groeiende allochtone, ook intern versnipperde gemeenschap die half of helemaal geen Nederlands spreekt. Het gaat er niet enkel om dat ze aan de loketten niet terecht kunnen (ik zou hier nog enige hoffelijkheid hanteren en meertalige bedienden inschakelen), het gaat er vooral om dat die mensen zich uitsluiten uit het culturele weefsel waarin ook het democratisch debat verankerd zit. Een snelcursus Nederlands is niet voldoende: het gaat om diepte en ondergedompeld willen worden, om te kunnen participeren aan die oneindige stroom tekens, betekenissen, bijbetekenissen, nuances van een complexe taal die via de literatuur wordt geregenereerd. Zonder linguïstische verbondenheid, geen gemeenschap. Zonder soevereiniteit, geen democratie.

Vlaanderen, meer bepaald het Vlaamse literaire wereldje, kan dus best een snuifje Derrida gebruiken. Lanoye, Verdonck, Hemmerechts, en alle andere pseudokosmopolitische scribenten uit het Zuid-Nederlandse taalgebied, zouden zich toch eens moeten spiegelen aan dat typisch Franse chauvinisme dat gebaseerd is op literaire durf en cultureel zelfbewustzijn.

Op het einde moet een taal kunnen ‘landen’, zich ook durven definiëren als ruimte, anders blijft ze gebakken lucht. Schrijvers, filosofen en kunstenaars hebben een plicht van dienstbaarheid aan de taal, maar daarmee ook aan de republiek die haar als ‘voertaal’ adopteert, en waarbinnen die intellectuelen een bijna religieuze status krijgen van hoeders, behoeders, opwerkers, alchemisten.

Het is voorlopig wachten op de eerste schrijver in Vlaanderen die zich die status durft eigen te maken.

 

Johan Sanctorum (°1954) studeerde filosofie en kunstgeschiedenis aan de VUB. Achtereenvolgens docent filosofie, tijdschriftuitgever, theaterdramaturg, communicatieconsultant en auteur/columnist ontpopte hij zich tot een van de scherpste pennen in Vlaanderen en veel gevraagd lezinggever. Cultuur, politiek en media zijn de uitverkoren domeinen. Sanctorum schuwt de controverse niet. Humor, ironie en sarcasme zijn nooit ver weg.

Commentaren en reacties