JavaScript is required for this website to work.
Binnenland

Wat is dat Brussel-gevoel?

Opinie

Het nieuwe rondje Brussel-debat gooit een pertinente vraag op: wat moet dat zogenaamde Brussel-gevoel dan wel voorstellen, vragen drie Brusselse jongeren zich af.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Brussel roept anno 2014 zowel adoratie als walging op, en het is nooit anders geweest. Al in de negentiende eeuw vroegen de talloze inwijkelingen zich af of de hoofdstad nu een provinciaal wicht of een kosmopolitische schone was. Charles Baudelaire dacht er het eerste van; Henry Van De Velde het tweede. 

De hedendaagse polemiek rond de hoofdstad kan in die zin niet nieuw klinken. Ook in de negentiende eeuw was Brussel een gediversifieerde stad met typisch stedelijke problemen. Joden en verdreven communisten leefden er aan weerszijden van elkaar. De Portugese danscursussen en Marokkaanse eetfestijnen die Joost Vandecasteele bespreekt in een opiniestuk in De Standaard(als reactie op een opmerkelijk eerder standpunt van Riadh Bahri), net als de schietpartijen die het debat weer deden oplaaien, zijn geenszins recente fenomenen. (Al in de negentiende eeuw schoot bovendien een zekere Paul Verlaine zijn jongere minnaar Arthur Rimbaud in Brussel met een pistool neer; ook dat werd een heuse zaak).

Wel nieuw is de inzet die op heden aan het debat is verbonden. De laatste maanden zagen we een veelvoud aan oproepen om het ‘Brussel-gevoel’ te vieren. Met 25 mei in aankomst – en een mogelijke Vlaamse onafhankelijkheid – wordt de Brusselaar ertoe gedwongen om zelf na te denken over hoe hij zijn of haar stad wil bestuurd zien. Natuurlijk blijft de bestuurlijke vraag belangrijk. Een nog interessantere vraag is echter of dat ‘Brussel-gevoel’ wel bestaat.

Amper de helft van de Brusselaars heeft zich van een stembusgang gekweten bij de laatste verkiezingen. Het is maar de vraag of het aantal lezers van deze Brussel-polemiek dat aantal overstijgt; ook het huidige debat vindt plaats in een vacuüm. Waar blijft de mening van zij die het Brusselse onderonsje verpesten? Hoeveel ‘Marokkanen’ (excusez le mot) beklommen de laatste dagen het spreekgestoelte? Wie spreekt er in hun naam, en wie spreekt er – tenslotte – in naam van de stad? Niemand, bij gebrek aan leidcultuur

Het ontbreken van zo’n Brusselse leidcultuur lijkt voor velen één van de zegeningen van de superdiversiteit. Nagenoeg alle commentatoren eindigden met een lofrede op het multiculturele Brussel. Dit Brussel heeft echter ook zijn donkerde kantjes. Wanneer het op geld aankomt, zijn alle mensen van dezelfde religie, en dat weten de Brusselse satrapen maar al te goed. De doordravende expansie van de Kerstmarkt, het uitbouwen van de Vijfhoek tot consumptiepark voor toeristen: het lijkt wel dat het stadsbestuur geen andere inspiratie heeft dan een kapitalistische vrede. Geen gezeik, iedereen rijk.

Die strategie werkt echter enkel zolang er ook daadwerkelijk geld is. In de armere Brusselse wijken openbaart de heerschappij van het geld zich al snel als niets anders dan de voortzetting van de oorlog met andere middelen. De Brusselse onderwereld van jeugdbendes en gauwdieven vormt een spiegelbeeld van die van de eurofunctionarissen in het Schumankwartier. Beiden dienen te overleven op een markt, gedreven door winstbejag; enkel het dure maatpak van de eurocraat maakt hier het verschil tussen de twee uit.

Zij die geen boodschap hebben aan deze optie trekken zich terug in de stulp van de eigen gemeenschap. Geen wonder dat Brussel soms als een optelsom van stammen overkomt: Turken en Marokkanen, Congolezen en Europeanen lijken elkaar als schimmen te mijden. Ze betrekken hun eigen wijken – de Matongéwijk, Schaarbeeks Klein-Turkije – en dulden bovendien geen indringers. De heer Emir Kir en zijn Afghaanse ‘immigrés’ zijn hier enkel een zoveelste voorbeeld van. 

Wat blijft er dan echter over van het Brussel-gevoel? In welke mate spreken de Mohammeds en Maartens van eenzelfde stad? Zij mogen als Brusselaars dan een postnationale gemeenschap vormen – voorbij alle talen en standen – de vraag blijft of zij het zelf ook zo zien. In aanwezigheid van flaminganten en wallonisten is de liefde snel verklaard. Binnenshuis blijkt het vaak een moeilijker huwelijk.

De auteurs zijn studenten en wonen in Brussel. Alle drie wonen ze al hun hele leven in de stad en ze zijn van plan om er te blijven. Ze hopen in de loop van 2014 zelf een nieuw jeugdhuis rond de Kanaalzone te openen.

FOTO: © Reporters

<Vindt u dit artikel informatief? Misschien is het dan ook een goed idee om ons te steunen. Klik hier.>

Doorbraak publiceert graag en regelmatig artikels die door externe auteurs worden aangebracht. Deze auteurs schrijven uiteraard in eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid.

Commentaren en reacties