JavaScript is required for this website to work.
post

Wat kost de vergrijzing?

Deel 2: de vergrijzing demografisch

Herman Deweerdt3/4/2014Leestijd 4 minuten

In deel 2 (lees ook deel 1 [http://www.doorbraak.be/nl/nieuws/kosten-vergrijzing-vlaanderen-lager-dan-walloni%C3%AB-en-brussel]) van de reeks over de vergrijzing bekijkt Hermand Deweerdt vandaag de demografische evoluties, niet alleen in België, ook gesplitst in de verschillende gewesten. 

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

De vergrijzing vertoont tientallen facetten die nu en in de komende vijftig jaar het maatschappelijk leven ingrijpend zullen beïnvloeden. In wezen gaat het om een traag voortschrijdende demografische evolutie waarbij de verhouding tussen leeftijdsgroepen op den duur aanzienlijk verandert en daardoor de betaalbaarheid van de sociale zekerheid zeer zwaar onder druk komt. Voor het onderwerp dat ons bezighoudt is het absoluut noodzakelijk om een onderscheid te maken tussen de demografische en de financieel-economische aspecten van dit proces. Vooral omdat zowel de demografische evolutie als de financieel-economische factoren in de drie Gewesten van dit land zeer verschillend zijn.

In de voorbije jaren zijn pakken grafieken gemaakt die bijna uitsluitend de demografische aspecten van de vergrijzing in beeld brengen. Ze kunnen opgedeeld worden in twee groepen: grafieken over bevolkingsgroepen op zich en grafieken over verhoudingen tussen bevolkingsgroepen. De volgende grafieken vormen een selectie die relevant is voor ons onderwerp.


Het aantal 65-plussers is zeer bepalend voor de last van de pensioenen, de geneeskundige verzorging van ouderen en de bejaardenzorg zowel in als buiten de woonzorgcentra. Anderzijds zijn de personen die economisch actief zijn, vooral te vinden in de leeftijdsgroep van twintig tot vijfenzestig jaar (20-64).

Grafiek 1. geeft dus een ruwe benadering van de verhouding tussen het deel van de bevolking aan wie een groot deel van de sociale uitgaven besteed wordt, en het aantal personen op actieve leeftijd. Let wel de groep van (20-64) jarigen bevat ook de mensen die om allerlei redenen officieel niet geacht worden te werken : studenten, werklozen, huisvrouwen, personen met een beperking en zelfs gepensioneerden. Bovendien zijn de tewerkstellingsgraden in de drie Gewesten zeer verschillend. In ieder geval geeft Grafiek 1. sterk de indruk dat Brussel er zeer goed voor staat, Wallonië en Vlaanderen veel minder en Vlaanderen bovendien het slechtst.

Grafiek 2. laat de film zien van de straatbeelden en de familiefeesten van nu tot 2060. In Vlaanderen zijn er vandaag per 100 kinderen 120 ouderen (65-plussers). Dit aantal zal oplopen tot 180 in 2060. In Wallonië zijn er vandaag per 100 kinderen ook 100 ouderen. Dit aantal zal oplopen tot 160. In Brussel zijn er vandaag per 100 kinderen nog geen 80 ouderen. Dit aantal zal oplopen tot slechts 100 ouderen. Ook zonder grafiek zal het zeer zichtbaar zijn dat we een oudere bevolking worden.

Door de massale toevloed van vreemdelingen is Brussel vandaag een jong Gewest. Als deze instroom blijft duren, zoals in de bevolkingsvooruitzichten is voorzien, zal Brussel in de toekomst er nog veel meer uitzien als een jong Gewest t.o.v. de andere.

 

Terwijl in Grafiek 1. de groei van de 65-plussers vergeleken werd met de groei van de bevolkingsgroep (20-64) laat Grafiek 3. de groei van de 65-plussers zien als groep op zich.

Nu zien we dat Vlaanderen en Wallonië dezelfde sterke groei kennen tot in 2035 (bijna 60 % !) en dat nadien Wallonië sterker groeit dan Vlaanderen. In Brussel is de groei aanvankelijk veel minder sterk maar over heel de periode is de groei bijna even groot als in Vlaanderen
(vermoedelijk volgens een natuurwet die ervoor zorgt dat veel jongeren op den duur leiden tot veel ouderen).

Achter Grafiek 3 zitten twee andere grafieken die een interessant inzicht geven.

Als we de groep van de 65-plussers opdelen in twee groepen: de jong-senioren (65-79) en de 80-plussers, zien we totaal verschillende groeipatronen en ook grote verschillen tussen de Gewesten.

De achterliggende reden van deze opdeling is dat de groep van de 80-plussers enkele specifieke kenmerken heeft: a) relatief meer overlevingspensioenen en dus lagere pensioenen b) sterk oplopende kosten voor geneeskundige verzorging per persoon c) relatief veel meer behoefte aan ouderenzorg in woonzorgcentra.

In de groep van de jong-senioren kennen Wallonië en Brussel de sterkste groei: bijna 60 % in het jaar 2060. Vanaf het midden van de jaren dertig neemt de groei in Vlaanderen zelfs af en eindigt met een groei van 40 % in 2060.

Noteer dat deze groep de hoogste pensioenen heeft en ongeveer 70 % uitmaakt van de 65-plussers.

In de groep van de 80-plussers kent Vlaanderen de sterkste groei: tot 250 %, een niveau dat reeds in het begin van de jaren vijftig bereikt wordt. Voor recht evenredige denkers betekent dit een toename van de capaciteit van evenveel plus de helft van wat we vandaag al hebben op o.a. de volgende gebieden: het aantal bedden in woonzorgcentra en gelijkaardige, het hierbij horend  medisch en verzorgend personeel. Plus eerst nog het wegwerken van de wachtlijsten. De Polen zullen misschien nog wel bereid zijn om de bakstenen op elkaar te leggen. Maar wie zal de rest van het werk doen? Of zal het goedkoper zijn om onze oudjes naar de Bulgaarse stranden te sturen? Met zicht op zee. Of naar de achterkant van die appartementen met zicht op hun kinderen en kleinkinderen in de verte?

De groei in Wallonië blijft in de eerstkomende tien jaar ver onder deze in Vlaanderen. Nadien verloopt de procentuele groei ongeveer parallel. De uiteindelijke groei wordt toch 230 % en dus ook een zware opgave.

In Brussel begint de groei pas vanaf 2025 en blijft over heel de periode ver onder die van de andere gewesten.

Grafiek 4. Toont de verhouding tussen de totale bevolking en het aantal personen op actieve leeftijd. M.a.w. de verhouding tot draaglast en draagkracht (demografisch bekeken). Tussen Vlaanderen en Wallonië is er nauwelijks verschil te zien. In de draaglast (de totale bevolking) worden kinderen, werklozen, zieken, gepensioneerden, niet-economisch actieven e.a., als meloenen, appels, pruimen, kersen en rode bessen opgeteld alsof ze allemaal even groot zijn. Bij de draagkracht (de bevolking op actieve leeftijd) worden de personen die om allerlei redenen niet werken, ook gerekend alsof ze wel werken. Als indicatie over financiële draaglast en draagkracht heeft dit dus geen betekenis. Dit plaatje illustreert zeer duidelijk hoe zwak, zelfs onbruikbaar, een demografische benadering kan zijn om er de financiële gevolgen van de vergrijzing uit af te leiden.

Besluit:

  1. De demografische plaatjes laten duidelijk en overtuigend zien dat Brussel een jong Gewest is, dit nog enkele tientallen jaren zal blijven maar uiteindelijk ook een versnelling van de vergrijzing zal kennen.
  2. Deze plaatjes laten ook duidelijk zien dat zowel Vlaanderen als Wallonië aanzienlijk zullen vergrijzen. Het is ook duidelijk dat Vlaanderen het meest vergrijst.  
  3. Wie echter op basis van demografische plaatjes beweert dat de kosten van de vergrijzing in Vlaanderen hoger zullen zijn dan in Wallonië (en dat we dus nog blij zullen mogen zijn dat de Walen voor ons zullen werken) redeneert onzindelijk, gaat  kort door de bocht, is vooringenomen, of veel erger: die is ter kwade trouw. Kies maar. 

Foto © reporters

Commentaren en reacties