Broodnodig en toch helemaal niet geliefd
Titel | Geheim België |
---|---|
Subtitel | Geschiedenis van de Inlichtingendiensten (1830-2020) |
Auteur | Kenneth Lasoen |
Uitgever | Lannoo |
ISBN | 9789401458191 |
Onze beoordeling | |
Aantal bladzijden | 412 |
Prijs | € 24.99 |
Koop dit boek |
België houdt niet van inlichtingendiensten, maar kan niet zonder. Historicus Kenneth Lasoen brengt die processie van Echternach in kaart.
Geen dienst zo vitaal voor onze maatschappelijke rust als de Staatsveiligheid, aldus Kenneth Lasoen in Geheim België. Geschiedenis van de Inlichtingendiensten. En geen dienst steeds weer zo omstreden. Dat is het kruis dat de geheime dienst meedraagt sinds het ontstaan van België. Bij elke crisis heeft men hem nodig. En als die voorbij is, dan wordt hij vervloekt of uitgespuwd. Dat zit blijkbaar in het DNA zelf van dit landje aan de Noordzee.
Uit haat tegen Joseph Fouché
België ontstond feitelijk als reactie op de geheime diensten. De Brusselse en Luikse revolutionairen die dit land gestalte gaven, handelden uit afkeer voor het autoritaire bewind van Willem I. Die had als minister van justitie Cornelis Felix van Maanen (1769-1846). Die had deze functie al bekleed onder de pseudokoning van Holland, Lodewijk-Napoleon, broer en voetveeg van. In 1809 legde hij zijn functie neer. Uit verzet tegen de poging om een geheime politie op te richten naar het model van Napoleons gehate politiechef Joseph Fouché.
Door zich tegen Fouché af te zetten, verwierf van Maanen het nodige krediet om mee te werken aan de grondwet van het Amalgaam, de Verenigde Nederlanden na 1815. Merkwaardig genoeg had hij zich ondertussen ‘bekeerd’. Zo was hij een tegenstrever geworden van de persvrijheid. Daarbij viseerde hij vooral pausgezinde katholieken (ultramontanen). Ongewild smeedde hij hun coalitie met de liberalen, die principieel voor vrije meningsuiting waren. Ook legde hij de basis voor het tegennatuurlijke verbond waaruit in 1830 België zou ontstaan. De nieuwe natie ging er prat op de meest moderne grondwet ter wereld te creëren. De sinistere praktijken van Fouché en van Maanen pasten daar niet meer in.
Het moest een koninkrijk worden
Edoch. Het jonge België kreunde onder de tegenstellingen. Ondanks de verzoening tussen liberalen en katholieken. Om te beginnen was er een sterke orangistische oppositie achtergebleven. Het bewind van Willem I had het zuiden (en dan vooral Wallonië) sterk bevorderd. De ondernemers hielden dus niet van de omwenteling. Zeker in Luik, Gent en Antwerpen ontstonden er kernen die Willem weer wilden. Dat botste dan weer met de sociale spanningen, omwille van een zware economische crisis die het Brusselse fabrieksproletariaat gemobiliseerd had tegen het ‘Hollandse’ bewind.
Vervolgens konden de radicale liberalen hun droom — een republiek — niet waar maken. De naties, met Groot-Brittannië voorop, wilden de scheuring slechts dulden als ook het zuiden een koninkrijk werd. Dat was in hun ogen een garant tegen ordeverstorende onlusten die de rest van Europa konden meeslepen. Daar hield het grondwetgevend congres van meet af aan rekening mee. De enige vraag was wie koning te maken. De Duitse fortuinjager Leopold von Saksen-Coburg — weduwnaar van de Britse kroonprinses Charlotte, die in het kraambed gestorven was — kwam boven drijven.
Leopold bemoeide zich veel te veel
Leopold had zich een schabouwelijk groot pensioen toegeëigend en bemoeide zich met alles. De Britten waren hem dus liever kwijt dan rijk. Hun opzet zou trouwens mislukken: hij bleef een pensioen opstrijken en zich bemoeien. En nu zelfs met meer gezag, zoals we recent nog zagen in de prachtige BBC-serie op VRT, Victoria. Maar België kreeg hem dus cadeau. Dat zinde de radicale republikeinen echter niet. Daar kwam nog een oppositiegroep bovenop: een Fransgezinde fractie die aansluiting wenste bij la grande patrie. Daar was op hetzelfde moment een zogezegde burgerkoning, Louis-Philippe, aan de macht gekomen (Leopold zal zich met hem alliëren als zijn schoonzoon).
Ten slotte was het revolutionaire België een aantrekkingspool voor anarchisten en socialisten tous azimuts. De jonge natie voelde zich dus aan alle kanten bedreigd. Nog voor besloten was een koninkrijk te worden, zette het Voorlopig Bewind al een dienst op voor sûreté publique, als voorlopige maatregel.
Die voorlopige maatregel zou nooit meer teruggedraaid worden. De crisissen volgden elkaar immers op: een nieuwe revolutiegolf in 1848, de Frans-Duitse oorlog in 1870, de arbeidersbeweging met terroristische uitwassen, de beide wereldoorlogen met hun nasleep enzovoort. Telkens weer nam men zich voor de situatie van de veiligheidsdiensten, die zich opsplitsten in een Staatsveiligheid en een Militaire Inlichtingendienst, eens en voorgoed te reguleren. Telkens weer mislukte dat. Lasoen probeert het in kaart te brengen.
Te veel zeggen kan te weinig zijn
Hierbij een kritiek: hij heeft te veel hooi op zijn vork genomen. Hij een traject van een dienst die per definitie in het verborgene opereert. Bronnenonderzoek is daardoor extreem moeilijk is. Maar dat is zelfs het grootste probleem niet. Door de omvang moet hij beknopt rapporteren. Dat maakt dat hij crisis na crisis te summier beschrijft. Je krijgt telkens de aanzet van een mooi verhaal dat nooit afraakt. Dat ontgoochelt als lezer.
Eén voorbeeld slechts van recente datum. Hij beschrijft de parallelle onderhandelingen van het ministerie van Mark Eyskens met terrorist Walid Khaled van de Abu Nidal-groepering, die onder andere een volledig gezin gegijzeld had (p. 289). Hij zegt geen woord over hoe die zaak, die toen behoorlijk wat ophef maakte, afliep. Noch over het gegeven dat in eenzelfde pakket beslist werd over het lot van een Vlaamse arts van Geneeskunde van het Volk (PVDA), Jan Cools (het zou volgens Joods Actueel zes miljoen euro gekost hebben, plus de vrijlating van terrorist Said Al Nasr die in ons land gevangen zat voor een aanslag op Joodse schoolkinderen in Antwerpen).
Maoïsten waren geen Sovjetagenten
Een grappige anekdote. Lasoen vermeldt een hongerstaking van driehonderd miliciens op 23 juni 1971 in een Belgische kazerne in Duitsland om te protesteren tegen de slechte kwaliteit van het eten (p. 258). Ik was in juni 1971 milicien bij de Karpatten (Eerste Carabiniers) in Siegen. Het eten was niet te vreten. Tegelijkertijd werden er stormfusilliers opgeleid, een beestige opleiding. Onder die jongens werd er gemord dat ze in hongerstaking zouden gaan. Wat deed ik als amadees? Ik zorgde dat ik als eerste aan de refter was en toen de mopperaars aangeslenterd kwamen, vroeg ik hun of ze hun woord gestand gingen doen. In de kortste keren bleef iedereen staan.
Ik heb er vijftien dagen politiekamer aan overgehouden (’s nachts in het cachot slapen). Blijkbaar had de militaire inlichtingendienst er zich ernstiger over gebogen dan ik kon vermoeden. Die zochten overal naar Sovjetagenten en konden er blijkbaar niet aan uit. Nogal wiedes: ik was een maoïst en wij verafschuwden de Sovjet-Unie. Dat snapten ze blijkbaar niet.
Eddy Daniels is gewezen hoofdredacteur van Intermediair. Hij publiceerde recent een boek over de rol van de profeet Mohammed in het ontstaan van het jihadisme, ‘De kwestie M. Een gekaapte godsdienst’, dat enthousiast aangeprezen werd door Etienne Vermeersch.
Bij Vooruit blijft na het vertrek van Rousseau een niet-geëngageerde club van moreel voortreffelijken over, meent Eddy Daniëls.