Onbeminde gelovigen
Guido Vanheeswijck schreef een boek over geloven in de moderne tijd dat nagels met koppen slaat. Een nieuwe tijd voor religie.
Geloven als christen doe je tegenwoordig niet voor je plezier. Dat lijkt Vanheeswijck goed te begrijpen. Dus hij vond het tijd voor een bemoediging. Durf weer te geloven, en durf expliciet te zijn over wat je gelooft is zijn boodschap. Dus niet het tendentieuze cultuurchristendom waar alles een dun christelijk laagje chroom meekrijgt, maar zoek de diepte op, de authenticiteit van je leven en de wereld waarin we ons begeven.
Doorheen die bemoediging wil hij evenwel een paar dingen recht zetten. Hij is vroeg in de cyclus als hij stelt dat religie terug aan een opmars bezig is, maar de sterrenhemel staat wel gunstig. De utilitaristische kijk op mens en wereld heeft verwoestend uitgehaald op het niveau van de menselijke spiritualiteit en komt nu terug om af te rekenen. Dirk de Wachter en Paul Verhaeghe weten daar alles van.
Geloven zonder te geloven
In onze seculiere maatschappij heeft men gemiddeld geen expliciete hekel aan de resterende roedel gelovigen. Akkoord, ze zijn een beetje simpel en het moet vooral wel gezellig blijven. Niet zoals de moslims, die expliciet zijn in hoe en wat ze geloven. Onze maatschappij heeft de christenen liever naarmate ze minder geloven, minder expliciet zijn en hun hocus pocus beperken tot hun eigen kelder of zolder. Normen en waarden, dat is toch voldoende. En de invulling daarvan bepalen we zelf wel.
Het publieke domein moet neutraal zijn, als doel op zich. Niet zoals eerst de bedoeling was om religieuze pluraliteit mogelijk te maken. Dat is vervelend, en dan lijkt het wel alsof de maatschappij werkelijk levensbeschouwelijk heterogeen is. En dat willen we niet. Uniformiteit zoals echte religieuze consumenten, dat is overzichtelijker.
Kijk eens in die spiegel
Vanheeswijck houdt iedereen een spiegel voor, en dus ook de christenen als groep. Levensbeschouwelijke vaagheid en lauwheid leidt tot spraaknood. Zwijgen over je geloof omdat het zo hoort leidt meestal tot onverschilligheid. Als je niet weet waar je voor staat, sta je nergens voor. Verwacht niet dat anderen dat valideren. Zeker niet daar het christendom te vaak en onterecht wordt gereduceerd tot het machtszoekende clericalisme zoals we dat in de de 20ste eeuw hebben gekend in Vlaanderen.
Reductionisme leidt evenwel tot verlies van diepte-inzichten, ook in dit geval. En wie goed in die spiegel kijkt zal ook zien dat de binnenzijde van het christendom de wereldse logica omdraait en tegendraads is. En dus een beetje gevaarlijk en vooral anti-klerikaal. De Amsterdamse jonge theoloog Rikko Voorberg schreef daarover reeds eerder dat het christendom omwille van haar essentie eigenlijk alleen maar kan functioneren vanuit de marge van de maatschappij. En dus niet vanuit de kern en macht van de samenleving. Dan verlies je het vermogen kritiek te formuleren op die samenleving.
Je bent bijzonder, uniek en gewild
Willen we terug relevant worden als gelovigen en christengroep dan moeten we die tegendraadsheid durven omarmen. En ons niet uit elkaar laten drijven. Durven te articuleren wat voor Godsrelatie we hebben. Dat op zich is al een lastige want de erosie van de spirituele dimensie van het menszijn heeft tot geestelijke dyslexie geleid, waardoor we de woorden ontbreken om te spreken over het essentiële van ons leven en bestaan. Laat staan spreken over het transcendente.
In de leefwereld van Maarten Boudry is dat een ‘illusie voor gevorderden’. Wie in zo iets gelooft moet wel behoren tot een bende ‘schaapachtige bende dociele idioten’ (p. 36). Een stelletje zwakkelingen die het leven niet aankan. Daartegenover stellen christenen een God die op zoek was naar hen, die ze ervaren hebben in hun leven, en die hen influistert dat ‘je bijzonder, uniek en gewild bent’ als mens. Ongeacht je economisch verdienpotentieel. ‘Hoe is het mogelijk’, hoor ik vanuit de seculiere kathedralen echoën. Hoe kan je zo iets stellen, na zoveel jaren verlichting. Verlichte christenen, bestaat dat?
In het bemoedigingsessay van Vanheeswijck stelt hij dat we toch (al lang) voorbij de discussie zijn over de krachtmeting tussen geloof en wetenschap. Het postrevolutionaire tijdperk noemt hij het tijdperk waarin er niets meer beslecht hoeft te worden. De discussie over God is voorbij.
Christenen en de verlichting
Vanheeswijck geeft een dubbele lezing. Over de rol en functionaliteit van secularisering en bij uitbreiding ook over de rol van de verlichting, de opkomst van de wetenschap en de ‘onttovering van de wereld’. Met behulp van een aardig lijstje aan denkers positioneert hij zijn boodschap binnen de volgende driehoek: (1) de verlichting volgt uit de christelijke traditie net zoals het liberale vooruitgangsdenken een wereldlijke doorslag is van het christelijke ‘verlossingsdenken’ of ‘geseculariseerde hoop’;
(2) toen de rationaliteit Gods handelen niet meer kon verklaren dreef het ondermaanse en bovenmaanse uit elkaar, en verdampte de menselijke ervaring van het transcendente. Merkwaardig is dat toch: je inzichten beperken tot het zintuiglijke terwijl je weet dat de biologie je enkel voorziet van die functionaliteiten die je helpen te overleven. Onze zintuigen zijn dus niet ontwikkeld om de totale waarheid over leven en bestaan te kennen;
en (3) als we onze wereld beperken tot het ‘hic et nunc’ en we elk ons eigen hedonistisch vlot gebouwd hebben waarmee we de oceaan van het leven bezeilen, dan moeten we niet verbaasd zijn dat we met z’n allen last krijgen van een existentiële blindheid, en steeds minder in deze wereld ons hecht aan wie we als mens zijn. Moreel en ethisch gapende kraters, ontmenselijkte en relationeel vermoorde extreme vormen van zelfbeschikking, Babylonisch giftige taalmenging in de maatschappelijk debatten en seculier tribalisme met pathologische jaloezie als draaiende motor in de kelder zijn dan ons lot. Een soort van Othellosyndroom à la Shakespeare concludeert Vanheeswijck.
Cultuurchristendom als cul-de-sac
Een perfect soort van omgeving waarin cultuurchristendom kan gedijen. Als een locomotief die je voor elk karretje kan spannen. Om de westerse identiteit op te ‘pimpen’ tegen de islam en massa-immigratie bijvoorbeeld. Want de ‘authentieke’ christelijke waarden en normen van naastenliefde, hulp en bijstand botsen met het schurende en giftige ‘realisme’ van de neoliberale utilitarist.
Dat realisme zet authentieke christenen in de hoek van de ‘Gutmenschen’. Goed bedoelend maar toch vooral ‘idioot, naïef, wereldvreemd en irrealist’ (p. 153). Dat dun laagje christelijke chroom waarvan eerder sprake dekt onze werkelijke grondstroom van primitieve wraak en tribalisme niet helemaal af. Het verdooft het een beetje en zo komt het minder hard opborrelen (‘ressentiment’).
Subtiliteit en de zoekende mens
Ik zou een vierde invalroute willen toevoegen aan Vanheeswijcks inzichten. ‘Onomstotelijk’ weten ondergraaft zowel geloof alsook wetenschap. Religieus fanatisme en sciëntisme is als een slang die in haar eigen staart bijt totdat ze haar eigen vitale organen raakt. ‘Getater’ is het resultaat reflecteert Vanheeswijck.
Publieke debatten tonen tegenwoordig dan ook de plooibaarheid van een lantaarnpaal. En ondertussen blijven de grote vragen over mens en leven als semantische en spirituele werven braak openliggen. Gehinderd door de afwezigheid van absolute ‘onomstotelijkheid’. Want net zoals in de spirituele wereld kantelt het momentum ook in de wetenschap.
Puur materialisme is niet meer houdbaar en steeds meer wijzen nieuwe inzichten op een werkelijkheid die ‘bedoeld en gewild’ was. Begenadigd met een zekere ‘intentie’. Maar om daar met je vinger achter het haakje te geraken dienen we de subtiliteitsregisters breed open te zetten.
In de wetenschap dwingt de kwantumsfeer tot hernieuwde inzichten met fenomenale implicaties waar we het het einde nog niet van gezien hebben. In de spirituele wereld is die herbronning evenzeer nodig zodat we weer in staat zijn om het over de essentie van ons menszijn ‘in haar totaliteit’ te hebben en niet enkel het ‘hic et nunc’ van het menselijke streven.
In die zin is het boek van Vanheeswijck niet af. Dat beseft hij zelf ook. Hij eindigt met enigszins ongecoördineerde dichterlijke elegantie daar waar de afgrond naar spiritueel nihilisme wijd en bedreigend blijft gapen. Gelukkig is er nog 2020 voor meer.
Luc Nijs is de bestuursvoorzitter en CEO van investeringsmaatschappij The Talitha Group en doceerde o.a. ‘Internationale kapitaalmarkten’ en ‘Bedrijfsfinanciering en -waardering’ aan de universiteiten van Leiden, Riga en Madrid. Hij is de auteur van een reeks boeken inzake internationale financiën, kapitaalmarkten, schaduwbankieren en aanverwante onderwerpen.
Als er een probleem is, is de overheid in de buurt. Als er geen probleem is, ontwikkelt de overheid de problemen zelf. Dat heeft een prijs.