Oorlog om weckpotten
Door de tragikomische belevenissen van Erik Berg komen dingen naar boven die cruciaal worden als verworvenheden die lang voor de hand lagen, pleite zijn.
We gaan met de lopende pandemie door één van de meest ingrijpende crisissen sinds de Tweede Wereldoorlog. Toch bestaat er nog altijd een door de staat geschraagd sociaal vangnet met vervangingsinkomens. Er zijn nog functionerende nutsvoorzieningen. En er zijn nog steeds — ondanks de hamsterwoede en het toiletpapier-pandemonium tijdens de eerste weken van de quarantaine — gevulde grootwarenhuisrekken. Dat is volledig anders in het Nederland, en bij uitbreiding het West-Europa, waar Jan Roos ons door de ogen van zijn hoofdpersonage Erik Berg in dit boekje mee naartoe neemt. De economie is na een fatale crisis zo goed als ingestort. De staat is failliet en nauwelijks nog functioneel. De migratie naar Nederland, gedeclasseerd als het nu is tot een half derdewereldland, is stilgevallen. Allochtonen en asielzoekers houden het voor bekeken.
Financiële megacrisis
De dagdagelijkse leefwereld voor de meerderheid van de bevolking is verschrompeld tot geschraap om het levensnoodzakelijke — in eerste instantie eten — binnen een ruimte van enkele straten of van één gemeente. In het verhaal bevinden die straten zich in een niet nader genoemd Nederlands dorp, op loopafstand van de kust. Waarschijnlijk een landbouwgemeente op pendelbare afstand van Amsterdam en Den Haag. Eén die voor de crisis in trek was als residentie bij de stedelijke middenklasse uit de ’nieuwe economie’. Wannéér het verhaal zich precies afspeelt — in een ‘alternatief verleden’ of in een hypothetische nabije toekomst — en wat er precies gebeurd is, wordt niet precies gezegd. Er wordt wel allusie gemaakt op de financiële crisis van dertien jaar geleden, op de recentere migratiecrisissen, en op politiek wanbeheer en besparingswoede. Dus wellicht heeft een gecombineerde herhaling van alles de samenleving zoals we ze nu kennen genekt.
Wie is het hoofdpersonage Erik Berg, van wie het verhaal wordt verteld van enkele bewogen dagen uit diens crisisbestaan? Ooit een gladde reclamebureaujongen met flitsende titel, statussymbolen en prestige. Nu, zoals de meesten, zonder baan en zonder inkomsten. Het statusverlies, de scherpe val in levensstandaard en de minachting van zijn vrouw en twee dochters zijn een zware mentale klap. Die probeert hij de baas te zijn door sloten zelfgestookte drank achterover te kappen. Verbitterd foetert hij op alles en iedereen. Dag in dag uit poogt hij even wanhopig als klungelig te bewijzen dat hij het levensonderhoud en de bescherming van zijn gezin wél aankan. Wat ook niet helpt, is Erik Bergs haat en complex tegenover een buurman. Die behield dankzij zijn geërfd familiefortuin en gesjacher een merkelijk hogere levensstandaard dan de rest van het dorp. Bovendien laat hij geen gelegenheid onbenut om Berg te kleineren.
Eerstewereldproblemen
Dat Bergs bloedeigen dochters de facto ingetrokken zijn bij de rijkere buren voor het betere eten dat daar op tafel komt, is extra zout in de wonde. De vernederingen en de drang om zich tegenover de buur te bewijzen en het respect van zijn eigen gezin terug te winnen zal Berg uiteindelijk aanzetten tot een fatale stap. Zeker als hij erachter komt dat een buurvrouw, Rietje Blauw, een enorme voorraad weckpotten met zelf ingemaakt eten heeft aangelegd. Het verhaal is vlot en onderhoudend geschreven. Ondanks de soms irritante hoeveelheid Hollandse schuttingtaal die Jan Roos gebruikt om de gemoedstoestand van zijn personage in de verf te zetten. Men kan de verpaupering, verslonzing en de vertwijfeling — en bij sommige personages berusting — voelen.
Wat ook aan bod komt in het verhaal, is de instorting van de morele orde en de verdierlijking. Die ziet men ook in échte situaties gebeuren. En net die zijn nog het meest ontwrichtend en traumatiserend. Als in het dorp het gerucht de ronde doet dat een landbouwer zelfmoord heeft gepleegd — de poging is echter mislukt — wordt ‘s mans hoeve in geen tijd door de omwonenden compleet geplunderd. En passant, actueel herkenbaar en best amusant, maakt Berg zich de bedenking dat zo’n crisis ook voordelen heeft. Een betere ecologie, bijvoorbeeld. Al hou ik mijn hart van voor de kaalslag van bossen als door het wegvallen van de stroomvoorziening weer massaal gebruik wordt gemaakt van houtkachels om te koken. Woonkredieten worden niet meer afgelost omdat de banken in rook zijn opgegaan. En van talrijke ‘eerstewereldproblemen’, zoals koketteren met een collectie allergieën en obligaat genderneutraal taalgebruik, is geen enkel spoor meer.
Sympathie
Lezers die het voor verschoppelingen en antihelden hebben, krijgen misschien sympathie en compassie voor Berg. Bij mij wekt geen enkel personage enige sympathie op. Met uitzondering misschien van mevrouw Blauw, die intuïtief en misschien getekend door eerdere levenservaringen, de juiste reflex had.
De wereld die Jan Roos neerpent is er niet zozeer één van periodieke economische crisissen. Zo hebben we er om de zoveel jaar ééntje. Het is er eerder één van maatschappelijke collaps. Die zagen we bijvoorbeeld nog niet zo heel lang terug in landen en samenlevingen in het oosten van Europa. Landen waar de staat een sociaal vangnet inrichtte en die een redelijk niveau van sociale ontwikkeling hadden. Toch gingen ze na een breekpunt snel de dieperik in. Sommige toestanden in het boek herinneren mij bijvoorbeeld aan dingen die ik in de jaren 90, na de implosie van het socialistische stelsels, zag in het vroegere Joegoslavië en in de oude Sovjetunie.
Geen oefening
Of economieën die in een mum van tijd failliet gingen. Denk aan de anarchie die begin 1997 uitbrak in Albanië. Daar spatte een frauduleus beleggingssysteem uiteen waar talloze burgers hun grond en al hun spaargeld op hadden ingezet. Of de middenklassers in Argentinië die alles verloren toen hun land in 1998 drie jaar lang compleet bankroet was. Ook al gaat het om heel andere maatschappelijke omstandigheden, laten we er niet vanuit gaan dat iets gelijkaardigs niet in de Lagen Landen en West-Europa kan. En dan komen we bij de cruciale vraag en de boodschap die doorheen Jan Roos’ verhaal verweven zit. Namelijk, wat kunnen we eigenlijk nog in een West-Europa met een grote gebakken-luchteconomie, waar nauwelijks nog iets tastbaars gemaakt wordt?
En waar men na nu al bijna vier generaties welvaart, sociale veiligheid en instant-consumptie gewend is geraakt aan dingen die, zelfs op ons continent, historisch eerder uitzonderlijk zijn? Door de tragikomische belevenissen van het hoofdpersonage komen dingen naar boven die van cruciale waarde worden als de wereld en verworvenheden die lang voor de hand lagen, pleite zijn. Praktische en technische dingen kunnen, vooral. Maar ook solide clans, fysieke weerbaarheid en vechtinstinct, en een al dan niet religieus gedreven incasserings- en berustingsvermogen. Zoals Erik Berg op een bepaald ogenblik op het strand zelf vaststelt: Het is makkelijk om in normale tijden met een kantoorbaan de brallende macho uit te hangen. Maar iets héél anders als het voor écht is.
Bruno De Cordier is hoofddocent aan de Universiteit Gent.