Reisgids naar van Ostaijens Bezette Stad
Deze lente is het honderd jaar geleden dat Paul van Ostaijens iconische bundel Bezette stad verscheen. Zijn biograaf, Matthijs de Ridder schreef met Boem Paukeslag een ‘reisgids’ bij het explosieve taalkunstwerk.
Deze lente is het honderd jaar geleden dat Paul van Ostaijens iconische bundel Bezette stad verscheen. Zijn biograaf Matthijs de Ridder schreef met Boem Paukeslag een ‘reisgids’ bij het explosieve taalkunstwerk.
Boem Paukenslag
Momenteel staat Paul van Ostaijen weer volop in de belangstelling, net zoals tijdens de honderdste verjaardag van zijn geboorte in 1996. Niet alleen werd hij op 22 februari precies 125 jaar voordien geboren. Honderd lentes geleden verscheen zijn legendarische bundel Bezette stad. Bij het verschijnen ervan in 1921 verkocht die door Oscar Jespers als een gebombardeerde en versplinterde tekst vormgegeven bundel maar een tweehonderdtal exemplaren. De vorige decennia groeide Bezette stad uit tot een mijlpaal in de Vlaamse literatuur en cultuur.
Bezette stad is dan ook een brandpunt van persoonlijke, literaire, maatschappelijke en historische ontwikkelingen. Van Ostaijen zelf schreef de bundel tijdens een existentiële crisis. Het decor van al zijn jaren als jongeman was een stad die door zeppelins was gebombardeerd, door Krupps ‘dikke Bertha’ beschoten en nadien bezet door ‘les Boches’. De jonge stadsambtenaar radicaliseerde tot een progressieve Vlaamse activist. Koning, kerk en Belgisch vaderland leken hem mee verantwoordelijk voor de bloederige maatschappelijke crash. Van Ostaijen beleed zijn Vlaamsgezindheid in artikels voor bladen als De Goedendag en door in september 1917 de francofiele en belgicistische kardinaal Mercier tijdens een eredienst te gaan uitfluiten. Dat leverde hem een veroordeling op wegens ‘belediging van een priester in ambt’, waarna hij naar Berlijn vluchtte.
De grote nul
In Duitsland was hij getuige van de communistische en sociaaldemocratische opstanden en artistieke revoluties zoals het dadaïsme. Hij werd ondersteboven geschud door onder meer de heftige anti-oorlogsprenten van kunstenaars zoals Otto Dix. De revoluties werden bloederig onderdrukt. Vele kunstenaars kozen eieren voor hun geld en verhuisden. Van Ostaijen bleef gedesillusioneerd achter in Berlijn. Bovendien stond zijn relatie met Emma Clement op springen en worstelde hij met cocaïnezucht. Vanaf eind juli 1920 schreef hij in enkele weken tijd die verbrijzelde wereld van zich af. Bezette stad is een taalkunstwerk dat met klanken, beelden en tal van referenties naar populaire muziek, film, politieke figuren en Bijbelse boventonen de implosie van een samenleving en een mens weergeeft. ‘Nihil in alle lettertekens,’ zo klinkt het in Bezette stad.
De hedendaagse lezer kan probleemloos genieten en gruwelen van de burleske taalmuziek van Bezette stad. Daarvoor hoef je die honderden referenties naar de wereld van gisteren niet oppikken. Voor wie dieper wil duiken in van Ostaijens rijke universum is er nu de literaire ‘reisgids’ Boem Paukeslag van literatuurhistoricus Matthijs de Ridder. De Ridder legt intussen de laatste hand aan een ‘definitieve’ van Ostaijen-biografie die dit jaar moet verschijnen. Hij is bovendien één van de krachten achter het van Ostaijen-genootschap en bestudeert de schrijver en diens epoque al vele jaren.
Eenzame stad
Het boeiende aan Boem Paukeslag is dat de Ridder moeiteloos biografische elementen zoals brieven uit Berlijn of artistieke ontmoetingen in de Duitse hoofdstad kan koppelen aan het schrijfproces van Bezette stad. De Ridder roept van Ostaijens gemoedstoestand op in die woelige dagen. Hij neemt de lezer bij de hand bij de tocht door de grillige en tegelijk strak gestructureerde pagina’s straten van van Ostaijens stadslandschap. Hij geeft duiding bij de volle bordelen, lege bioscopen en films die in Bezette stad opduiken. Wat bedoelt van Ostaijen met ‘de prachtfilm Chéri Bibi’? En als hij schrijft ‘de verre toren en de laaiende brand’, waarom handelt het dan wellicht om de door de Belgische troepen in brand gestoken kerktoren van Duffel?
De basis voor deze literaire reis en analyse werd lang geleden gelegd door Gerrit Borgers’ monumentale Paul van Ostaijen. Een documentaire. De Ridder vult die basis aan met recente inzichten en ontdekkingen. Met vaste hand loodst hij de lezers door van Ostaijens universum.
Bloot zijn?
Af en toe geeft zijn nauwgezette aanpak nochtans een dubbel gevoel. Van Ostaijen evolueerde in 1920 steeds verder in de richting van een ‘autonome’ poëzie. Poëzie die zich afzette tegen anekdotische belijdenispoëzie zoals beleden door het merendeel van de dichters uit zijn tijd. Naast invloeden als Jean Cocteau en de dadaïsten, greep hij terug naar de muzikale aanpak van de door hem bewonderde Guido Gezelle. Steeds opnieuw bloot zijn, op zoek naar het ‘gans beginnende begin’.
Hoe stevig onderbouwd ook, de Ridders toelichtingen, voelen soms haaks op van Ostaijens literaire idealen: een open kunstwerk, de taal als onverklaarbaar magisch muziekdoosje – waarnaar hij vanaf dan snel zou evolueren met gedichten zoals ‘Marc groet ’s morgens de dingen’.
Van Ostaijen besluit zijn Bezette stad met:
‘misschien wordt eens
de nood zo groot
alle dijken breken.’
Is dit een grimmig einde of sluimert er hier nog iets van hoop? Kondigt hij aan om zelf de dijken verder te breken of stelt hij slechts de totale ineenstorting vast? Een bankroet-jazz? Gelukkig blijft de dubbelzinnige van Ostaijen ongrijpbaar, zelfs voor literaire spoorzoekers. Verder mag de hernieuwde aandacht voor Bezette stad niet doen vergeten dat, volgens belangrijke kenners zoals de schrijver Maurice Gilliams, van Ostaijen zijn hoogtepunt pas bereikte in latere, vaak nagelaten gedichten. ‘Het mirakel reëel poëzie geworden,’ zo schreef Gilliams daarover in zijn befaamde van Ostaijen-essay Bezoek aan het Prinsengraf.
Dat alles neemt niet weg dat Boem Paukenslag een boeiende en gedegen ‘reisgids’ is voor iedereen die dieper in van Ostaijens wereld wil duiken. Het doet uitkijken naar de Ridders langverwachte van Ostaijen-biografie.
Chris Ceustermans is een veertiger die ooit van zijn pen leefde als journalist bij onder meer De Morgen. Na andere wegen te hebben verkend, keerde hij terug naar zijn oude liefde: de literatuur. Op Doorbraak pleegt hij af en toe een stuk over dingen die in de eenzijdige media te weinig aan bod komen. 'Ni dieu, ni roi, ni maître', blijft zijn motto, al lijkt dit voor de meeste zelfverklaarde 'links weldenkenden' al lang vergeten.
Hoe de Britse democratie Boris Johnson verteert en de darmen van de auteur door camera’s worden doorploegd. Ons lichaam, dat weet wat.