JavaScript is required for this website to work.

Terreur in de Weimarrepubliek

Dirk Rochtus10/7/2021Leestijd 4 minuten

De historicus Huber beschrijft de ontstaansgeschiedenis van extreemrechtse terreur in het Duitsland van 100 jaar geleden, dus voor Hitler.

De moord op de christendemocratische politicus Walter Lübcke op 2 juni 2019 joeg een schokgolf door de Bondsrepubliek Duitsland. De dader was een rechtse extremist. Het was niet de enige daad van terreur die op het conto van extreemrechts stond. Op 9 oktober 2019 pleegde een andere extremist een mislukte aanslag op een synagoge in Halle an der Saale, waarbij hij in de marge ervan twee passanten vermoordde. Tussen 2000 en 2006 trok de Nationalsozialistischer Untergrund (NSU) moordend door het land.

Vergeten

De moord op Lübcke roept herinneringen op aan die op de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Walter Rathenau op 24 juni 1922. Voor de Duitse historicus Florian Huber vormt de terreur van ‘rechts’ de aanleiding om in het boek De wraak van de verliezers (oorspronkelijke titel: Rache der Verlierer) een blik te werpen op de ontstaansgeschiedenis van de extreemrechtse terreur in Duitsland.

 

Die is te situeren in de jaren ’20 van vorige eeuw, maar – zo stelt de auteur – de ‘eerste extreemrechtse aanslagplegers zijn nagenoeg vergeten, omdat ze in het collectieve geheugen worden overschaduwd door Adolf Hitler’ (p. 7). Hij haast zich wel om te zeggen dat de situatie in de Weimarrepubliek niet met die van de huidige Bondsrepubliek mag worden vergeleken, maar als de geschiedenis zich dan toch herhaalt, ‘dan is het in de structuren, leefwerelden, denkwijzen en gevoelens die in de afgelopen honderd jaar nooit meer zijn verdwenen en altijd weer kunnen opleven.’ (p. 9).

 

Radicale uitweg

De moord op Rathenau vormt de rode draad in het verhaal van Huber over extreemrechtse terreur in het Duitsland van honderd jaar geleden. Het slachtoffer was een van de meest briljante ministers van Buitenlandse Zaken die Duitsland ooit heeft gekend, de daders waren mannen die de nederlaag van hun land in de Eerste Wereldoorlog niet konden verkroppen. Ze voelden zich na de wapenstilstand van 1918 verloren. Als gewezen frontsoldaten vielen ze vaak in een zwart gat. De ‘plotselinge leegte’ in hun leven wakkerde het verlangen aan naar ‘een radicale uitweg’ (p. 23).

 

Sommige vonden die in de befaamde Freikorps, de paramilitaire vrijkorpsen, die de ‘vloeiende’ grenzen van Duitsland in het oosten, tegen Poolse aanspraken, en in het Balticum tegen het bolsjewistische gevaar verdedigden. Ze werden ook betrokken bij het neerslaan van linkse opstanden in Duitsland. De contradictie bestond erin dat de vrijwilligers dat deden op last van de door sociaaldemocraten geleide Duitse regering. Een van de meer gekende nationalisten, Friedrich Wilhelm Heinz, drukte zijn innerlijke tweestrijd met de volgende woorden uit: ‘Mag je thuisblijven omdat misschien de rode vlag boven de colonnes zal wapperen? (…) Mag je nog langer zinnen op de val van deze regering als die Duitsland wil redden?’ (Geciteerd op p. 50).

 

Nederlaag en vernedering

Nadat de regering in juni 1919 het voor Duitsland zo vernederende Verdrag van Versailles had ondertekend, gaf ze de vrijkorpsen het bevel om terug te keren uit het oosten. Geruchten deden de ronde dat ze zouden worden opgeheven. Nu voelden die nationalistische front- en vrijkorpssoldaten zich al helemaal verloren en verraden.

 

Sommige begonnen samen te spannen tegen het ‘systeem’ zoals ze de democratie van de Weimarrepubliek noemden. Ze gaven de heersende traditionele partijen de schuld van de nederlaag en de vernedering. De ‘Dolchstoßlegende’ behekste hen, de legende, het geloof dat de linkse politici en de joden de dapper strijdende Duitse troepen in de herfst van 1918 een dolk in de rug hadden geplant. Hun haat richtte zich tegen de vertegenwoordigers van het democratische ‘systeem’ die de wapenstilstand zouden hebben gewild om Duitsland voor hun eigen profijt te vernietigen.

 

Politieke moord

Huber beschrijft in detail de leef- en denkwereld van extreemrechtse figuren zoals de gewezen marineofficier Hermann Erhardt en de soldaat-schrijver Ernst von Salomon, het ontstaan van extreemrechtse milities en groeperingen zoals de Erhardt-Brigade en Organisation Consul. Dat wisselt hij af met korte stukjes uit de laatste twee dagen in het leven van Rathenau en hoe deze in de Reichstag, het nationale parlement, wordt aangevallen door politici van de Deutschnationale Volkspartei (DNVP). Rathenau belichaamde als minister én als jood alles wat extreemrechts haatte.

 

Activisten van Organisation Consul vatten het plan op hem te vermoorden: ‘De klap die ze aan Rathenau zouden uitdelen, moest het systeem in het hart raken.’ (p. 186). We lezen hoe Rathenau zijn tijd doorbrengt in zijn villa in Berlin-Grunewald en hoe hij pendelt tussen zijn woonplaats en zijn kantoor en het parlement in het centrum van Berlijn. Enkele dagen voor zijn gewelddadige dood had Rathenau de beroemde schrijver Stefan Zweig nog een lift gegeven in zijn dienstauto. Zweig schreef daarover later: ‘Zelden in de geschiedenis heeft een man met zoveel scepsis en zoveel innerlijke tegenstellingen een taak op zich genomen waarvan hij wist dat niet hij, maar alleen de tijd de oplossing kon brengen, en hij kende het gevaar dat er voor hem persoonlijk in school.’ (Geciteerd op p. 82). De kroniek van de aangekondigde moord, de aanslag zelf en de klopjacht op de moordenaars laten zich als een thriller lezen.

 

Vergelijking

Huber ziet gelijkenissen tussen de mannen die de Weimarrepubliek vanuit een ‘rechts’ wereldbeeld haatten en de ‘extreemrechtse terroristen van nu’ (p. 10) en tussen de partijen die toen fulmineerden tegen het ‘systeem’ en de Alternative für Deutschland (AfD). Die vergelijking zelf komt analytisch niet uit de verf; ze wordt in een paar kleine fragmenten afgehandeld en blijft steken in het afhaspelen van enkele namen en feiten. Een grondige analyse van extreemrechts in Duitsland vandaag de dag volgt niet op het uitgebreide en beklijvende verhaal over de moord op Rathenau.

 

De wraak van de verliezers is verkrijgbaar in onze online boekhandel.

 

 

Dirk Rochtus (1961) is hoofddocent internationale politiek en Duitse geschiedenis aan de KU Leuven/Campus Antwerpen. Hij is voorzitter van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Zijn onderzoek gaat vooral over Duitsland, Turkije, en vraagstukken van nationalisme.

Commentaren en reacties