JavaScript is required for this website to work.
Multicultuur & samenleven

1974 – 1979: Labour aan de macht (2)

De ondergang van de vakbonden in het Verenigd Koninkrijk - deel II

Harry De Paepe23/12/2015Leestijd 3 minuten

Labour kon de belofte van sociale rust niet waarmaken.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Dit is het tweede deel van een reeks, lees zeker ook de inleiding en deel I

Harold Wilson had zes jaar ervaring als premier. Zijn eerste kabinet duurde van 1964 tot 1970 en dat genoot volop van de gouden jaren ’60. De werkloosheid bleef toen laag en de economie sputterde nog niet. Maar Wilson paste vooral op de winkel en liet in die jaren na de nodige sociaaleconomische hervormingen door te voeren voor de magere jaren. Einde jaren ’60 liet zich dat langzamerhand voelen.

The Social Contract

Nu Heath in zetels werd verslagen – want in aantal stemmen deed Labour het net minder dan de Tory’s – keek de bevolking uit naar de terugkeer van de gouden jaren onder Wilson. Labour presenteerde een Social Contract met beloftes van sociale vrede, de afschaffing van NIRC, geen limiet op loonstijgingen, etc. De mijnwerkers zagen in één klap hun bevroren loon stijgen met 35% en er werd volop bijkomend geïnvesteerd in de sociale zekerheid. Het partijmanifest beloofde ‘een fundamentele en onomkeerbare shift in de balans van macht en rijkdom ten voordele van de arbeiders en hun families’.

Denis Healey, minister van Financiën en sterke man van het kabinet, probeerde de boel met de hulp van de vakbonden te beredderen en hij dreigde met het invoeren van onder meer een rijkentaks van meer dan 75 procent. Recht voor de raap als hij was, waarschuwde hij de juichende socialistische achterban dat ook zij extra belastingen moesten betalen. De bonden steunden Labour en er werd op korte termijn sociale vrede bewerkstelligd. Wilson profiteerde van deze teruggekeerde rust en in oktober 1974 vond er voor de tweede keer verkiezingen plaats die Labour een heel nipte meerderheid bezorgden. James Callaghan, nog geen premier, stelde aan zijn collega-ministers voor om de ‘nu de zaken hard aan te pakken, zodat ze uit de weg zijn’. De inflatie piekte op meer dan 25%. Er kwamen van alle kanten signalen dat de schatkist letterlijk leeg was.

Van ‘big spender’ naar ‘big lender’

In 1976 nam Harold Wilson onverwacht ontslag en hij werd vervangen door Callaghan. Samen met Denis Healey besloot de nieuwe premier om over te gaan tot strakke besparingen in de uitgaven. Deze beslissing betekende een radicale omslag in de naoorlogse Britse politiek en opende de deuren naar het pad dat Thatcher zou volgen. De tijd van de ‘big spender’ – regeringen, zowel van socialistische als van conservatieve stempel – was voorbij. Zelf gaf Margaret Thatcher later toe dat de begroting van Healey ‘verder ging dan verschillende leden van mijn eigen schaduwkabinet die zich vastklampten aan de theorieën van Keynes. Dit was het keerpunt, want onder de nieuwe financiële discipline begon de economie zich te herstellen.’

Het Labourkabinet vroeg voor de noodlijdende Britse schatkist een IMF-lening van £2.3 miljard, de grootste lening tot dan toe, aan. Het IMF moest zelf lenen om het bedrag rond te krijgen. Callaghan zette het mes op de keel van zijn ministers, hen daarbij waarschuwend dat indien ze zelf geen besparingsvoorstellen binnenbrachten hij ze zelf in hun beleidsterreinen zou doorvoeren. Op één jaar tijd knipte de regering in zijn uitgaven met 3,8%. Maar de partijleden en de bonden waren minder onder de indruk en ze spuwden hun bevriende regering uit. Healey moest zich weren als een duivel in een wijwatervat op het partijcongres van 1976, wat historische televisiebeelden opleverde. In 1977 verloor Labour haar nipte meerderheid van drie zetels door toedoen van tussentijdse verkiezingen waarbij Labour telkens het onderspit dolf. De enige optie die premier Callaghan had, was het op een akkoord te gooien met de kleine liberale fractie (in ruil voor enkele liberale wetten) en met de nationalistische partijen van Noord-Ierland, Schotland en Wales (met de belofte van meer autonomie als pasmunt). Een precaire toestand die hij 16 maanden volhield.

The Winter of Discontent

Tegen eind 1978 zakte de inflatie en sloeg de economie weer aan, maar de werkloosheid was op een recordhoogte van een anderhalf miljoen mensen zonder baan. De regering trok ook haar belofte van loonindexatie in en Denis Healey maakte de bonden duidelijk dat de mogelijke inkomensstijging beperkt bleef tot 5%. Het Trade Union Congress (TUC), de overkoepelende vereniging van vakbonden, verzette zich tegen de plannen van de Labourregering. De arbeiders van de Fordfabrieken legden het werk neer in september 1978 en bedongen twee maand later een loonsstijging van 17%. Op het partijcongres keurde de achterban Labour een motie goed die het de regering nog langer verbood in te grijpen in loononderhandelingen. Nu begonnen vakbonden in allerlei bedrijfstakken opslag te eisen die ver boven de geplande 5% van Callaghan en Healey ging. Zo legden vrachtwagenchauffeurs massaal het werk neer en eisten 40% meer loon. Het veroorzaakte een ongelooflijke kettingreactie en de overheid verloor haar vat op de toestand. In januari 1979 lagen de spoorwegen, talloze ziekenhuizen en andere openbare voorzieningen dagenlang plat. Zelfs de doden werden een tijdlang niet begraven omwille van een staking van de grafdelvers.

Labour keek machteloos toe. Intussen warmde de oppositie zich op om na deze beruchte ‘Winter of Discontent’ de macht in Downing Street over te nemen.

Foto: (c) Reporters – Het Londense Leicester Square tijdens de staking van de vuilnismannen in februari 1979.

Harry De Paepe bezit een grote passie voor geschiedenis en Engeland. Hij is de auteur van verschillende boeken.

Commentaren en reacties