JavaScript is required for this website to work.
post

Alain de Benoist: Mei 68 heeft iets weg van een farce

Marc Vanfraechem2/5/2018Leestijd 8 minuten
Alain de Benoist

Alain de Benoist

foto © Philosophie et Littérature

Alain de Benoist, ’tijdgenoot’ van mei ’68 en heterodox rechts denker, komt terug op dit moment dat de teleurstelling in de politiek aankondigde.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Voor de generaties die het evenement niet hebben meegemaakt, doet mei ’68 denken aan een historisch breekpunt dat, naast zijn revolutionair kantje, aan de oorsprong ligt van een nieuwe en openlijk antitraditionele maatschappijopvatting. Alain de Benoist, ’tijdgenoot’ van mei ’68 en heterodox rechts denker, komt terug op dit moment dat de teleurstelling in de politiek aankondigde.

Philitt: Wat men vandaag officieus herdenkt, is de vijftigste verjaardag van een ‘evenement’. Kunt u zich vinden in die opvatting van mei ’68 als een belangrijke gebeurtenis?

Alain de Benoist: ‘De president van de Republiek, Emmanuel Macron, heeft zich voorgenomen mei 68 te herdenken. Je zou daar een paradox in kunnen zien, maar dat zou dan veel krediet geven aan een communicatiestrategie, een materie waarin hij uitblinkt. En vooral zou het krediet geven aan een gebeurtenis die men retrospectief heeft opgeblazen. En ze is nogal karikaturaal, maar natuurlijk zit er in de omschrijving van mei 68 als een evenement een deel waarheid. Mei ’68 is in feite een reconstructie. Alle sociale en maatschappelijke veranderingen herleidt men tot dit evenement, in die mate dat «soixante-huitard»[1] een adjectief geworden is dat onvermijdelijk het beeld oproept van de «communard»[2] die streed achter de barricaden. De werkelijkheid is heel verschillend en wel om twee redenen.
De eerste is dat mei ’68 niet aan de basis lag van gebeurtenissen, maar een momentopname van een diepere tendens die in de samenleving al aan het werk was. Wat men aanduidt als Mei ’68, is enkel de kristallisatie van omwentelingen die al sinds de jaren ‘50 bezig waren, toen  het consumentisme, de nieuwe levensstijl van de ‘Trente Glorieuses[3] zijn intrede deed (massale verspreiding van televisie- en huishoudtoestellen), en ook maatschappelijke en economische vernieuwingen, zoals bijvoorbeeld de plaats die vrouwen in de samenleving verwierven. Of er nu een mei ’68 was geweest of niet, de omwentelingen die we gekend hebben zouden er hoe dan ook gekomen zijn. Getuige daarvan de andere landen die niet hun mei ’68 gehad hebben: ook zij hebben voluit de nieuwe sociale paradigma’s van het liberale kapitalisme tot de hunne gemaakt.
De tweede reden is dat mei ’68 niet de eenvormige gebeurtenis is geweest die men er nu retrospectief in ziet. Aan de ene kant is het de laatste grote algemene staking die Frankrijk heeft gekend, waarbij alle beroepsgroepen betrokken waren, van de kleinste arbeider tot de grootste massamedia. Aan de andere kant is het een studentenrevolte die in feite weinig te maken had met de communisten, noch met de arbeiderswereld. Zoals Pasolini zeer juist zegde: het ging om studenten-bourgeoiszoontjes, die het hoofd boden aan politiemannen-proletariërszonen. Er waren dus twee bijna concurrerende stromingen: de ene, de grootste, en die het helaas gehaald heeft, kenmerkte zich door een algehele verwerping van het gezag, van de bakens en normen die het Franse sociale weefsel vormden, en de andere, minoritair en geïnspireerd op het situationisme, geleid door grote denkers als Jean Baudrillard, Guy Debord, Henri Lefebvre of Herbert Marcuse.
Het betreft dus een complexe historische beweging, die men tenslotte enkel kan begrijpen als men van ver of dicht deel had aan de gebeurtenissen toen die zich in alle levendigheid afspeelden.’

In 1968 was u net 25. Wat was uw houding toen, en welke standpunten nam u in bij de evenementen in kwestie?

Alain de Benoist: ‘Ik behoorde tot de generatie die het einde van de Algerijnse oorlog, en het koortsige klimaat van de jaren zestig had meegemaakt, de ware incubatietijd van de latere beroering in 1968. Ik woonde in Parijs en zat midden in de gebeurtenissen dat jaar. Ik was evenwel geen deelnemer maar gewoon toeschouwer. Even gezegd wel, dat ik professioneel voor werkte voor L’Écho de la presse et de la publicité, dat geleid werd door de pittoreske Noël Jacquemart. Die krant stuurde mij ter plekke om zoveel mogelijk exemplaren te verzamelen van de krantjes en vlugschriften die te midden van de politieke borreling in studentenmilieus en contestatiebewegingen geproduceerd werden. Ik behoorde niet tot die rechtse studenten die zich tegen de beweging wilden verzetten: die waren er, Bernard Lugan was daarbij en hij getuigt daar prachtig van. Maar van mijn kant, ik werd enkel bewogen door nieuwsgierigheid, zonder enige speciale sympathie of antipathie. Toch denk ik nog met enthousiasme terug aan de politieke bevlogenheid die er was, want het contrast met de huidige samenleving is bedroevend: de bevolking, studenten inbegrepen, is duidelijk gedepolitiseerd, zowel in het debat als in wat ze echt tot stand brengt. Mei ’68 met zijn optochten, rode vlaggen en gezangen toonde integendeel een politiek landschap dat door zijn dynamisme bijzonder verleidelijk was, ongeacht de politieke ideeën die men in omloop bracht.
Ook al heerste er, vergeleken met het geweld van de Algerijnse oorlog, eerder een feestelijke dan een revolutionaire stemming, toch hadden wij hadden het gevoel dat er iets op til was. Er kwamen historische breuken aan het licht.’

U spreekt over grondige sociale omwentelingen die in mei ’68 zichtbaar werden. Bestaat er volgens u een richting in de Geschiedenis, die door deze gebeurtenissen ruimer tot uitdrukking kwam?

Alain de Benoist: ‘Mei ’68 is inderdaad het toevallige[4] moment in een onontkoombaar structureel proces: de modernisering van de samenleving. Mei ’68 is het resultaat van de moderniteit: de mislukking ervan stond in de sterren geschreven. De moderniteit heb ik vaak bekritiseerd, en in mijn geschriften daarover sta ik vijandig tegenover de ideeën die aan mei ’68 ten grondslag lagen, en tegen wat de Geschiedenis ervan heeft bijgehouden. Ik denk dan aan het opgeven van de sociale verwachtingen die men in een op te bouwen ‘structureel gauchisme’ stelde, een falen dat voortspruit uit de individualistische verzuchtingen van de Parijse studenten die het liberale kapitalisme in de hand speelden.
Vandaag is het nieuwe links, dat de slogan ‘genieten zonder remmingen’ voerde, samengesteld uit gezette notabelen, goed genesteld in het politieke apparaat dat het raderwerk op gang houdt en voortzet dat de communisten altijd al aan de kaak hebben gesteld.
Ik sta dus vijandig tegenover wat in mei ’68 cultureel tot uitdrukking kwam, in zoverre ik kritisch ben voor de moderniteit, zij het niet in de zin van een ‘restauratie’: de realiteit moet men immers onder ogen nemen, met de onontkoombaarheid die zij soms heeft. Dat is een kwestie van luciditeit en eerlijkheid, naar het woord van Péguy: ‘Men moet zien wat men ziet’. Aan  een richting van de grote Geschiedenis geloof ik niet, en nog minder aan de rechtlijnigheid ervan, maar ik geloof wel in het bestaan van cyclische historische processen, met mogelijkheden die niet onuitputtelijk zijn. Die processen gaan dus naar hun natuurlijke uitkomst. Ik zie nauwelijks hoe de modernisering van Europa en de wereld in de problemen zou kunnen komen door externe factoren: wat wij waarlijk meemaken is de vernietiging van een oude wereld.
Overigens ben ik helemaal niet fatalistisch, en geloof ik dat de uitputting van het moderne project er kan komen als gevolg van eigen interne tegenstellingen. Er zou in dit verband veel te vertellen zijn over de manier waarop het liberale kapitalisme de takken afzaagt waarop het zit. Ik heb altijd gedacht dat het geldsysteem aan geld ten onder zou gaan. Er komt een moment waarop de moderne wanorde botst met het realiteitsprincipe: hoe meer de chaos zich verbreidt, hoe meer de nood aan ordening zich laat voelen. Aangezien de natuur een afschuw heeft van de leegte, kan de deconstructie van alle bestaande traditionele structuren niet op zich volstaan: heropbouw zal naderhand nodig zijn.
De Geschiedenis is onvoorspelbaar, en in die zin ook altijd open: een kantelmoment behoort altijd tot de mogelijkheden, als we de ernst van de algemene ecologische crisis in aanmerking nemen, en evenzeer het geweld van de grote financiële crisissen. Ik ben dus fatalistisch noch voluntaristisch: de wil moet op een bepaald moment kristalliseren,[5] te weten als de omstandigheden daartoe gunstig zijn. Laten we dus de praktische wijsheid van de kairos in acht nemen.’

Mei ’68 heeft de traditionele familiale en sociale richtpunten van het christendom ter discussie gesteld. Wat voor horizont kan de moderne mens nog beogen, na gebroken te hebben met een religieus geïnspireerd collectief ideaal?

Alain de Benoist: ‘Ik meen niet dat mei ’68 een contestatie zou zijn geweest van de specifiek christelijke of lekenwaarden. Het was een contestatie die nog dieper ging, tegen alle opgelegde waarden, christelijke en niet-christelijke, profane en andere: het ging dan bijvoorbeeld om het ter discussie stellen van het gezag van de familievader, en dat gezag kon zowel christelijk zijn als republikeins-profaan.
De Kerk zelf zat al in zwaar weer met haar eigen problemen: ze had nog maar net de breuk achter zich gelaten die het concilie van Vaticaan II had veroorzaakt. Ik denk niet dat een terugkeer naar de christelijke waarden de situatie kan rechttrekken: ten eerste omdat ik beken zelf geen christen te zijn, maar vooral omdat ik samen met Marcel Gauchet denk dat het christendom de religie is van de uitstap uit de religie. We zijn een tijdperk ingetreden waarin de religieus-christelijke waarden een opinie zijn geworden: de religie verzekert niet langer de maatschappelijke ordening, een functie zij voorheen wel had. Er dient gezegd dat de aftakeling van het christelijke paradigma in twee tijden ging.

Eerst kwam er, op grond van de christelijke premisses, een secularisatiebeweging op gang: de toekomst nam de plaats in van het hiernamaals, geluk nam de plaats in van het heil, en de absolute monarchie nam de plaats in van de absolute goddelijke macht. Met andere woorden, de wereldlijke politieke macht heeft zich de exclusiviteit van het sacrale toegeëigend, ten koste van het priesterambt. Daarop volgde dan de desacralisatie van de politiek zelf, onder invloed van de mensenrechtenideologie en de liberale economie: het politieke bestuur van de mensen heeft de plaats geruimd voor administratieve beheer van de dingen. Dit gezegd, wil ik niet zover gaan te beweren dat mei ’68 een uitvloeisel van het christendom is. Er is dan net zo goed een verband tussen het christendom en het communisme, want evenzeer als wij zien dat de uitgesproken katholieke landen ook de zones waren die het makkelijkst doordrongen raakten van de communistische ideeën, evenzo heeft mei ’68 geen barst te maken met het christelijke project. Er heeft zich inderdaad een soort ‘geloofstransfer’ voorgedaan van de christelijke  naar de marxistische eschatologie. Maar het individualisme, dat duidelijk naar voren kwam bij mei ’68, heeft daar allemaal een eind aan gesteld: het heeft een streep getrokken onder elk engagement met een sacerdotaal karakter, zoals ook onder alle grote collectieve streefdoelen.  Het individualisme heeft engagement teruggebracht tot een oppervlakkigheid, en het afgebakend binnen de meest beperkte horizont van de individuelen belangen, in een maatschappij die vloeibaar was geworden, om in de termen van Zygmunt Bauman te spreken. Het is dus niet onwaarschijnlijk dat het rijk van de techniek zich meer en meer versterkt door gebruik te maken van het conformisme van de hedendaagse westerse mens: transhumanisme en artificiële intelligentie bepalen morgen misschien het gezicht van de wereld, hoe onrustbarend dat ook moge zijn.’

Het losser worden van de zeden was de grote overwinning van de revolterende bourgeoisie in mei ’68. Zou u met Michel Clouscard zeggen dat die gebeurtenissen minder aan een politieke of economische crisis uiting geven dan aan een crisis van de begeerten?

Alain de Benoist: ‘De grote verdienste van Michel Clouscard is dat hij de parodiërende kant van mei ’68 zag. Dat heb ikzelf ter plaatse kunnen constateren: men verkleedde zich als Lenin, en in het Odéontheater speelde men Commune. In die zin is het woord van Marx volledig bewaarheid in mei ’68: grote gebeurtenissen doen zich altijd twee keer voor, de eerste keer als tragedie, de tweede keer als farce.[6]  Mei ’68 heeft iets weg van een farce. De zeer hevige kritiek van de communisten op wat wij maar de ‘gauchisten’ zullen noemen, werd door Clouscard mooi in een nieuw kleedje gestoken. Dat parodie-aspect van mei 68 is naderhand helemaal bevestigd, doordat al de revolutionairen-in-konijnenvelletjes[7] tot mondaine reformisten vervelden. Bij hun revolte tegen het burgerlijke puritanisme – dat inderdaad heel voelbaar was, en onhoudbaar – hebben ze duidelijk één exces vervangen door een ander: dat van de mateloosheid. Er bestaat een goede ongebondenheid, maar het probleem is dat mei ’68 heeft bijgedragen tot het in voege komen van nieuwe normen. Onder die normen ook het presteren als norm: de kwalitatief waardevolle seksuele ervaring wordt ontwricht door de aanmaning tot kwantitatief en geforceerd genot waar men prat op gaat. Volgens mij is het zeer paradoxaal te spreken van een seksuele bevrijding als er een «sexocratie» voor in de plaats wordt gesteld. Een authentieke seksuele bevrijding zou er integendeel in bestaan hebben dat men Eros weer zijn plaats had gegeven, bevrijd van alle uiterlijke normatieve aspecten, en beleefd in de beslotenheid van de harten en lichamen.
De Ouden maakten een duidelijk onderscheid tussen een ongebreidelde, dionysische seksualiteit aan de ene, en een vrolijke erotiek aan de andere kant: het onderscheidend criterium tussen het goede en het kwade, op seksueel gebied zoals overal, blijft gewoon dat van de hybris. Mijn uitspraak is dus niet moraliserend: ik kies de kant van de mate tegen elke vorm van overmaat, of die nu pornografisch is of preuts. Of ze nu in een korset zit of geëmancipeerd is, de bourgeoisie blijft tenslotte onveranderd: de mislukte bevrijding van de begeerte bewijst dus onder meer de overwinning ­– door mei ’68 heen – van de ideologische parodie op de concrete mogelijkheden van Frankrijk, dat zijn geloof nog in de politiek stelde maar zijn greep daarop al kwijt was.’

Het volledige interview kunt u lezen op Philitt. Vertaling en noten van Marc Vanfraechem

________

[1] 68’er; het Franse achtervoegsel -ard heeft vaak iets negatiefs over zich.
[2] De Commune van Parijs (1871) werd door Marx gezien als een echte volksopstand die niet langer als doel had: die bürokratisch-militärische Maschinerie aus einer Hand in die andere zu übertragen, sondern sie zu zerbrechen.
[3] De demograaf Jean Fourastié publiceerde in 1979 Les Trente Glorieuses, een boek over de periode 1946-1975, die een sterke economische groei kende en volledige tewerkstelling.
[4] ‘Le moment contingent’ kon in een complexere, meer filosofische zin vertaald worden. Maar het begrip ‘contingentie’ is specialistisch, en ik vond ‘toevallig’ hier voldoen.
[5] Stendhal heeft aan dit natuurkundige begrip ook een psychologische invulling gegeven. Misschien speelt deze connotatie hier mee.
[6] Hegel bemerkte irgendwo, daß alle großen weltgeschichtlichen Tatsachen und Personen sich sozusagen zweimal ereignen. Er hat vergessen, hinzuzufügen: das eine Mal als Tragödie, das andere Mal als Farce (Der achtzehnte Brumaire des Louis Bonaparte).
[7] ‘En peau de lapin’: konijnenvelletjes als ersatz voor duurdere soorten zoals vossenpelzen. Ze werden gedragen door armen die zich geen echt bont konden permitteren.

Marc Vanfraechem (1946) werkte voor Klara (VRT-radio); vertaler, blogger http://victacausa.blogspot.com sinds 2003. Hij schrijft het liefst, en dus meestal, artikels met daarin verwerkt vertaalde citaten van oude auteurs, die hem plots heel actueel lijken.

Meer van Marc Vanfraechem
Commentaren en reacties