Belgische regeringen worden steeds Franstaliger
Di Rupo heeft dan toch zijn regering op de been gekregen. Kan hij rekenen op de steun van Vlaanderen? De toekomst zal het uitwijzen, want de kiezer moet ooit een oordeel vellen. De cijfers die we nu wel kennen, leren dat Belgische regeringen steeds Franstaliger worden.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementEen enquête van onderzoeksbureau Ipsos, in opdracht van Le Soir, RTL-TVi, vtm en De Morgen gaf aan dat formateur Di Rupo niet kon rekenen op de steun van de Vlaamse publieke opinie, maar in Wallonië wel stond als een huis. Liefst driekwart hier vond dat hij niet het nodige deed voor de Vlamingen; 68 % van de Walen meende dat hij wel uitvoerde wat nodig is voor de Franstaligen. Tweederde van de Walen vond formateur Di Rupo betrouwbaar, slechts 29 % van de Vlamingen was dezelfde mening toegedaan.
Opiniepeilingen, afgenomen na het afsluiten van de begrotingsakkoorden, kwamen tot de vaststelling dat de Vlaamse regeringspartijen steeds dieper door het electorale ijs zakken. CD&V zou terugvallen op een beschamende 13 %; de drie Vlaamse regeringspartijen zouden minder stemmen halen dan N-VA alleen. Peilingen en enquêtes, ze hoeven niet altijd de realiteit weer te geven en elk maakt er gebruik van naar het best uitkomt (zie ook blz. 16). Maar dat Di Rupo en zijn coalitiegenoten in Vlaanderen met een vertrouwensminus starten, staat wel als een paal boven water.
Minderheidsregering
Naast die pogingen tot tussentijdse metingen, beschikken we ook over feiten. Onze Kamerleden worden ingedeeld in taalgroepen. Wie wordt verkozen in een Nederlandse kieskring, behoort tot de ene, Kamerleden uit het Franse taalgebied zitten bij de andere. Parlementsleden die hun zetel behalen in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde worden aan een groep toegewezen naargelang de taal van hun eedaflegging.
Geen peiling, maar een feit is dat de regering-Di Rupo kan steunen op 43 Vlaamse Kamerleden en 50 collega’s uit Wallonië of Franstalig Brussel. Aan Vlaamse zijde vertegenwoordigen de regeringspartijen 46,5 % van de stemmen en net geen 49 % van de zetels. Aan de overkant is de steun wel massaal; ruim 70 % van de uitgebrachte stemmen en meer dan 80 % van de Kamerzetels.
Vanuit Vlaams perspectief gaat het dus over een minderheidsregering. De Leuvense politoloog Marc Hooghe ziet er geen graten in. Het verschil bedraagt slechts één zetel, ‘maar veel fundamenteler is het feit dat de stemming in de Kamer één en ondeelbaar is, en dat er in ons parlementair systeem geen verdere onderverdeling van verantwoordelijkheden is. Als we van de absurde veronderstelling zouden uitgaan dat een regering in elk deelgebied een meerderheid moet hebben, dan storten we ons in de chaos’ (De Morgen, 13 dec.). Men zou van zo’n man af en toe een fel pleidooi verwachten voor de afschaffing van de in ons bestel veelvuldig voorkomende pariteiten. Op die teksten van de hand van Hooghe blijft het nog wachten.
Wettelijk is er inderdaad geen vuiltje aan de lucht, want de steun van 76 op de 150 Belgische Kamerleden volstaat om het vertrouwen te krijgen. Voor de bijzondere wetten die worden herzien in het kader van de staatshervorming heeft Di Rupo een tweederdemeerderheid (honderd Kamerleden) en een dubbele gewone meerderheid in elke taalgroep nodig, maar tot nader order zullen beide groene oppositiepartijen daar voor zorgen.
Volgens Hooghe storten we ons in de chaos als een regering ‘in elk deelgebied een meerderheid moet hebben’. Het gaat hier natuurlijk wel over Vlaanderen, een deelgebied dat goed is voor ongeveer 60 % van de inwoners. Het blijft toch vreemd dat een Belgische regering niet kan rekenen op de steun van de helft van de grootste bevolkingsgroep. Een meerderheid is dan maar mogelijk als de aanhang bij de rest buitengewoon groot is. Op basis van de zetels van de partijen in de regering-Di Rupo gaapt er een onwaarschijnlijk brede kloof van zowat 32 % tussen het regeringsaandeel in Vlaanderen (bijna 49 %) en Franstalig België (ruim 80 %).
Martens V
In het verleden was dat wel eens anders, zo ontdekken we in een analyse van de aanhang van de regeringen die sedert 1977 werden gevormd na de verkiezingen. Vóór dat jaar wordt de indeling in taalgroepen wat moeilijker, omdat we dan nog unitaire partijen kennen. We trokken in de periode 1977-2010 elf keer naar de Belgische stembus. In tien van die elf gevallen kwam er een regering uit de bus met een meerderheid in Vlaanderen. Die van Di Rupo is de eerste waar dat niet het geval is, die dus start met een minderheid aan Vlaamse kant. De vorige regering verloor wel al onderweg haar Vlaamse meerderheid, door het afhaken van N-VA.
Eén keer, in het geval van de regering-Martens V, die regeerde van 17 december 1981 tot 28 november 1985, kon een regering geen meerderheid aan Franstalige kant verzamelen. De daar aan voorafgaande regering-Eyskens viel na amper acht maanden over de financiering van de Waalse staatindustrie. De CVP was de PS toen wel even beu en verkoos de liberale familie als partner. Met onder meer de PS, FDF en RW in de oppositie kwam die regering niet verder dan 46,5 % van de Franstalige zetels. Aan Vlaamse kant kon Martens V rekenen op 58 %.
Tussen 1977 en 2011 trad slechts vier keer een regering aan die procentueel op ruimere steun kon rekenen in Vlaanderen dan in Franstalig België. Na de zogenaamde Zwarte Zondag kwam een echte kentering: op 24 november 1991 trakteerde de kiezer de regeringspartijen op een stevige uppercut. Het Vlaams Blok zorgde voor een verrassing van formaat en groeide van twee tot twaalf zetels. Jean-Luc Dehaene kon op 7 maart 1992, na veel moeite, zijn eerste kabinet voorstellen. Dat kreeg maar de steun van 53,5 % van de Vlaamse Kamerleden en bijna 61 % van de Franstaligen.
Sedertdien, nu dus al twintig jaar lang, steunen alle Belgische regeringen op een ruimere meerderheid in het zuiden dan in het noorden. In 1995 kon Dehaene II het evenwicht zo goed als herstellen (54 % in Vlaanderen; 56 % in Franstalig België), maar vanaf 1999 is de kloof zonder meer immens.
Paars en Franstalig
Na de ‘dioxineverkiezing’ van 1999 begon een nieuw hoofdstuk in de Belgische politiek, die de naam van een kleur draagt: paars. Die regeringen waren niet alleen paars, maar ook heel erg Franstalig. Het eerste kabinet onder leiding van Guy Verhofstadt, paars-groen toen nog, kon in Vlaanderen maar op een flinterdunne meerderheid rekenen van 46 op 91 zetels. Aan de overkant van de taalgrens stonden 48 op 59 Kamerleden aan de zijde van Verhofstadt I, samen ruim 81 % van het totaal aantal Franstalige verkozenen. Voor het eerst in de onderzochte periode steunden meer Franstalige Kamerleden de regering (48) dan Vlaamse (46). Dat zal tot vandaag zo blijven.
Verhofstadt II trok de verhoudingen iets rechter, of beter: minder scheef. Met 54,5 % van de Vlaamse zetels en ‘slechts’ 79 % van de Franstalige, daalde de kloof van bijna 31 % naar 24,5 %. De regering-Leterme I zorgde voor een nieuw record. Met PS, MR en cdH aan boord, verschrompelde de oppositie in Franstalig België tot minder dan 20 %. Aan Vlaamse zijde kwam Leterme met 54,5 % nog wel net aan een meerderheid. Althans, dat was het geval bij de start, want toen de zes Kamerleden van N-VA niet langer wilden meespelen, was de eerste Belgische regering zonder meerderheid in Vlaanderen in de recente geschiedenis een feit.
Met Di Rupo start voor het eerst sedert 1977 een regering zonder meerderheid in Vlaanderen én met een recordkloof tussen de steun in het noorden en het zuiden. Het verschil bedraagt nu liefst 31,8 % (49 % bij ons, meer dan 80 % bij de Franstaligen). Blijkbaar worden Belgische regeringen wel degelijk almaar Franstaliger.
De uitvoerende macht
Op de voorpagina van De Standaard die de geboorte van de regering-Di Rupo aankondigde, stond dat die ’tien Vlamingen en negen Franstaligen’ telde. Wie het lijstje van ministers overloopt, telt evenwel zeven Franstaligen en zes Vlamingen. De klassieke opdeling van Belgen in Vlamingen en Franstaligen blijft vreemd en verwarrend. De term Vlaming duidt op inwoners van een grondgebied, Franstaligen spreken een taal. Zou het niet logischer zijn die laatste groep aan te duiden met Wallo-Bruxelleirs?
Over de uitvoerende macht, de regering dus, zegt artikel 99 van de grondwet: ‘De ministerraad telt ten hoogste vijftien leden. De Eerste Minister eventueel uitgezonderd, telt de ministerraad evenveel Nederlandstalige als Franstalige ministers.’ De Grondwet heeft het dus niet over Vlamingen, maar over Nederlandstaligen. Wanneer wordt een minister beschouwd Nederlands- dan wel Franstalig te zijn? Daarover is in grondwet of wetboeken geen letter te vinden. Wanneer CD&V een minister voorstelt, wordt die geacht Nederlandstalig te zijn, waar die ook woont of wat die ook spreekt. Een PS-kandidaat mag als Franstalige beschouwd worden. Een theoretische onduidelijkheid die in de praktijk nooit voor problemen zorgde.
Taalneutraal
Toen de onderhandelende partijen hun inhoudelijke akkoorden hadden bereikt, zorgde de vraag hoe de ministerportefeuilles zouden worden verdeeld nog voor enkele dagen vertraging. De Vlaamse partijvoorzitters vonden een regering waarin de Franstaligen ook getalsmatig over een overwicht zouden beschikken moeilijk verteerbaar en maakten daar nogal wat misbaar over. De grondwet voorziet in twee mogelijkheden: ofwel wordt de premier als taalneutraal beschouwd ofwel maakt hij deel uit van zijn taalgroep. Met andere woorden: wordt Di Rupo meegeteld als Franstalige? Beke, De Croo en Tobback vonden dat noodzakelijk, maar het draaide anders uit. Een grapje luidt dat Di Rupo echt taalneutraal is, want zijn Frans deugt al even weinig als zijn Nederlands.
De regering-Di Rupo deed een figuurlijke besparingsgeste door slechts dertien ministerfuncties in te vullen en niet de maximaal mogelijke vijftien. Zes portefeuilles gaan naar Vlamingen en zeven naar Franstaligen. De premier wordt taalkundig niet meegeteld, zoals de traditie het wil in dit land.
De Vlaamse partijvoorzitters kwamen er dus bekaaid van af, maar gelukkig is er nog de truc met de duiven, lees de staatssecretarissen. Dat aantal wordt door de grondwet niet geregeld, net zo min als hun taalaanhorigheid. De zogenaamde besparingsgeste van een regering met slechts dertien excellenties werd al meteen van de tafel geveegd door de aanstelling van zes staatssecretarissen. Vier stuks voor de Vlamingen, twee voor de Franstaligen en daarmee is de vreemde rekensom van De Standaard verklaard.
Ministerraad
Staatssecretarissen worden ook door de koning benoemd. Volgens vicepremier maar ook professor Vande Lanotte (in het boek België voor beginners) krijgen die een bepaalde bevoegdheid en worden ze toegevoegd aan een minister. ‘Een staatssecretaris heeft in grote lijnen dezelfde bevoegdheden als een minister, maar er zijn een aantal beperkingen, die erop neerkomen dat de staatssecretaris in sommige gevallen de instemming moet krijgen van de minister aan wie hij is toegevoegd.’ Bij Vande Lanotte lezen we over het thema nog: ‘Strikt genomen moet “ministerraad” letterlijk worden gelezen: alleen de eigenlijke ministers maken er deel van uit. De “ministers van staat” niet, en grondwettelijk gezien ook niet de staatssecretarissen. Maar in de praktijk van na 1992 wonen ze altijd de ministerraad bij.’ Die ministerraad is, nog steeds volgens dezelfde auteur, ‘de belangrijkste vergadering van de uitvoerende macht; de belangrijkste beleidskeuzes worden in de ministerraad vastgelegd.’
Men kan zich dus afvragen of de ‘belangrijkste vergaderingen van de uitvoerende macht’ sedert 1992 wel grondwettelijk zijn verlopen aangezien die werden bijgewoond door staatssecretarissen, terwijl artikel 99 GW bepaalt dat de ministerraad ten hoogste vijftien leden telt. Staatssecretarissen hebben in die ministerraad geen stemrecht, klinkt het tegenargument, maar aangezien daar met consensus wordt beslist, speelt dat niet zo’n grote rol.
Rest nog het kernkabinet, dat bestaat uit de eerste minister en de vice-eerste ministers. ‘Het kernkabinet is een informeel orgaan, waarin de belangrijkste politieke knelpunten voor de eerste keer worden besproken’, vinden we in België voor beginners. Voor deze regering zetelen in dat kernkabinet Elio Di Rupo (PS), Joëlle Milquet (cdH), Didier Reynders (MR), Laurette Onkelinx (PS), Steven Vanackere (CD&V), Vincent Van Quickenborne (Open Vld) en Johan Vande Lanotte (sp.a). Kleine teloefening: vier Franstaligen/drie Nederlandstaligen.
Categorieën |
---|
De redactieploeg van Doorbraak bestaat uit een grote groep redacteuren. Standpunten en andere artikelen kunnen verschijnen als "De Redactie". Uiteraard betekent dit niet dat al onze redacteuren per definitie aan deze standpunten gebonden zijn.
Professor Dirk Rochtus leidt zoals elk jaar een reis naar Duitsland. Deze kaar naar het onbekende Silezië.
Yukio Mishima wijdde zijn schrijversleven aan het in ere houden van Japanse tradities tegen de amerikanisering van het land in. Hij vond zichzelf daarin mislukt en trok daaruit de uiterste conclusie.