
foto: ©Wikipedia
Woensdag 6 juli De huisarts heeft naar aanleiding van mijn aanslepende darmklachten mijn ontlasting op bloedsporen laten testen; daartoe moest ik met een plastic staafje in de poep van Narcissus roeren. De score was 37 op een of andere schaal, hoog genoeg om een colonoscopie noodzakelijk te maken. Vooraf moet ik mijn bloed op ijzerwaarden laten onderzoeken. Het vege lijf gaat in de dokterspraktijk in Northiam op een stoel zitten en strekt zijn arm uit; de verpleegster pompt een manchet…
Premium Artikel
Al geregistreerd bij Doorbraak of bij een sociaal netwerk? Log dan hieronder in op Doorbraak.be



Wachtwoord vergeten of nog geen account?
Geef hieronder je email adres en je naam en we maken een nieuw wachtwoord (als je een account hebt) of we maken automatisch een account aan.Woensdag 6 juli
De huisarts heeft naar aanleiding van mijn aanslepende darmklachten mijn ontlasting op bloedsporen laten testen; daartoe moest ik met een plastic staafje in de poep van Narcissus roeren. De score was 37 op een of andere schaal, hoog genoeg om een colonoscopie noodzakelijk te maken. Vooraf moet ik mijn bloed op ijzerwaarden laten onderzoeken.
Het vege lijf gaat in de dokterspraktijk in Northiam op een stoel zitten en strekt zijn arm uit; de verpleegster pompt een manchet op, vindt een ader, formuleert geruststellende zinnetjes, en nu kijk ik naar het stroperige karmozijn, dat een buisje vult, en ik stel me voor hoe ze telkens een nieuw buisje op mijn bloedsomloop aansluit, hoe ze mij langzaam leeg laat lopen, hoe ik met mijn bloed mijn geest voel wegvloeien, hoe haar stem geleidelijk ijler wordt…
‘Klaar,’ zegt ze. ‘Het deed toch geen pijn?’ Ze glimlacht achter haar masker –moeder, minnares, superieur in haar rol van Maria en nogmaals Maria, het dubbele archetype dat de man nu al een paar duizend jaar overeind houdt. En ze vraagt me of ik bang ben voor die slang in mijn gat. De slang die net als zijn voorvader in het aardse paradijs verschrikkelijke dingen kan zeggen.
‘Doodsbang.’
‘Geen zorgen. Het komt wel goed.’ Haar hand rust op mijn arm. Dan verrijs ik, Romeinse stoïcijn, uit mijn badkuip.
Donderdag
Boris Johnson heeft aangekondigd dat hij aftreedt. Deze schurk kent de klassieken, heeft het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie geloodst, een pandemie het hoofd geboden en de Oekraïeners buskruit tegen de Russen geleverd – niettemin is hij een schurk. Hij handelt met weidse gebaren op het internationale podium en viert een illegaal feestje in de coulissen; keert dan weer terug naar het voortoneel en liegt de woorden van zoveel politici.
Vrijdag
Wat beleeft een aanstaande dode zoal?
Zaterdag
Bleke karikatuur! Wat zit je toch naar buiten te kijken, waar je tuin haast dolzinnig is van de kleuren?
Maandagavond
Anna is al de hele dag vierentwintig aan het worden, wat ondraaglijk is. Gedompeld in mijn droefgeestigheid – als een augurk in zijn azijn – besluit ik na uren toch maar een boek op te slaan; bij haar walmende kaars zit ik nu in Eminent Victorians over kardinaal Manning te lezen. Van deze prelaat wist ik niets af, maar ik leer van Lytton Strachey dat Manning aanvankelijk dorpsdominee was, jong weduwnaar werd, onder de invloed van Henry Newman raakte en jarenlang op de drempel van het Vaticaan aarzelde alvorens zich te prosterneren; onmiddellijk daarna leek hij al de weg te kennen in de flonkerende schatkamers en de duistere nissen van het instituut. De rooms-katholieke carrière van de voormalige dominee was duizelingwekkend, een haarbreedte scheidde hem uiteindelijk van het pausschap. Tegen het einde van zijn leven zag hij er met zijn ingevallen wangen als een aangeklede gier uit.
Strachey is geen warme vriend van de godsdienst: zijn vier onderdanen van Victoria – behalve Manning zijn dat Florence Nightingale, Dr Arnold en generaal Gordon, de held van Khartoum – hebben, behalve hun eminentie, een hang naar godsdienstwaanzin gemeen; ze interpreteren elke Bijbeltekst zo letterlijk mogelijk, alsof ze na een uurtje kluiven tot de gevolgtrekking komen dat de hele maaltijd uit kippenbotjes heeft bestaan, alsof ze met andere woorden nooit hebben leren lezen, of nooit met andere woorden hebben leren lezen.
Maar de mens zit in de details: toen Manning werd afgelegd, troffen ze rond zijn schrale nek een medaillon met het portretje van zijn jonggestorven vrouw aan.
Donderdag
Het laxeermiddel dat ik moet slikken voor die colonoscopie smaakt naar mango, kinderachtige scheikunde om de smart te verzoeten. Ik zit lusteloos op de plee – ik gebruik dat woord nooit, maar mijn taalgevoel wordt overstemd door mijn ingewanden. Werkelijk gênant – ik probeer te doen alsof Joy me niet kan horen. Wanneer de mens op het niveau van de madenzak wordt behandeld, sterft de schrijver. Wat ik hier schrijf is hongerkunst, wilde ik schrijven, maar zo nobel is het helaas niet. In plaats van scherper te denken, nauwkeuriger te formuleren, maakt de hele toestand mij inferieur. Ik noteer dit tussen twee sessies in de badkamer door – het ergste is dat mijn synthetische buikloop gepaard gaat met een tweede kwaal, met een verachtelijk, naar een slap, bleek heden stinkend zelfmedelijden…
Ik ga op bed liggen, met de lamp op de nachttafel aan om niet in een al te diepe slaap weg te zinken – mijn verzwakte creatieve vermogens transformeren in halfslaap het peertje in een dikke gele mango, die het pièce de milieu op een rijkelijk beladen tafel vormt; mijn moeder komt binnen, steekt kaarsen aan, gasten drentelen rond en voeren gedempte conversaties uit een of andere ouderwetse roman; het is allemaal heel behaaglijk, alleen heb ik geweldige honger, maar mijn moeder, die ook Joy blijkt te zijn, zegt tamelijk luid: ‘Nee, jongen, je gat moet toegankelijk blijven!’
Ik blijk twee uur geslapen te hebben wanneer inwendig gerommel me wekt.
Vrijdag
In het hospitaal krijg ik een ironisch jacquet van dunne stof en moet ik twee uur wachten alvorens een vrouwelijke arts en haar assistente me ontvangen. Ik strek het vege lijf naast een monitor uit en de assistente informeert naar mijn biografie. De zuurstof is vermengd met de gezelligheid van een theekransje: de assistente stelt onschuldige vragen, ik verhul mijn bestaan met enige fantastische uitweidingen over het continent (het eindproduct van mijn voorbije buikloop), en ondertussen vouwt de arts de flappen van de kamerjas open, alsof ze een boek opslaat; dan wurmt ze de met een camera uitgeruste kop van de slang in mijn anus – of ik niet van het licht verdovende gas wil proeven? Maar de pijn stelt niets voor, ik ben een grote jongen, nietwaar, en het programma op de monitor is bijzonder fascinerend: ik zie door de camera op de kop van het beest hoe het zich een weg door de overgroeide kloof baant en dan de grot in kronkelt, die rozig verlicht blijkt en waar hier en daar in een bocht water gorgelt. Die verbazingwekkende slang, met haar camerakop en haar schijnwerper, beschikt ook over een vernuftig instrument dat een half dozijn poliepen wegknipt: het hapt telkens een paar keer, tot het beet heeft.
Medisch gesproken is er verder niets aan de hand, zegt de assistente. We maken grapjes over haar kennismaking met mijn aars. Ze is ontzettend aardig. Ik ontspan me; god, wat zijn die vrouwen aardig en professioneel. Nu heb ik ontzettende dorst, maar de NHS schenkt thee in een ruimte waar ik weer een broek mag dragen. God, wat zijn ze allemaal lief. Ik word zo soft als een tijdgenoot.
De binnenkant van de mens is een ander continent.
Maandag
Ik lees verder in het boek van Strachey; ik ben nu eenmaal een liefhebber van het gedateerde. Het perspectief is overigens dubbel gedateerd: het is alsof ik door een verrekijker zie hoe ik in 1918 een verrekijker leen waardoor ik naar de victoriaanse tijd kijk… Hé, hebben we daar niet Dr Arnold?
De vader van de dichter Matthew Arnold maakte van Rugby het prototype van de Engelse kostschool. Hij voerde een hiërarchisch systeem in, waarbij de laatstejaars met een verregaande autonomie de jongere jongens onder de duim hielden. De klassieke talen waren de enige vakken die telden; vreemde talen en geschiedenis werden stiefmoederlijk behandeld en exacte wetenschappen genegeerd. Sport werd steeds belangrijker (voetbal in zijn huidige vorm is een product van het kostschoolsysteem): Homerus en Vergilius gedijden enkel in corporibus sanis. De elite diende om het Britse Rijk te dienen, en het was de overtuiging van vadertje Arnold dat je op een kostschool leerde hoe je over anderen moest regeren en jezelf in toom houden.
Het zou fascistisch zijn als het niet Engels was.
’s Avonds
Dr Arnold geloofde in verdraagzaamheid, maar binnen zekere grenzen: ‘that is to say, in the toleration of those with whom he agreed.’
Hoe verwarrend hedendaags. Misschien week Boris hier in gunstige zin van beide eeuwen af.
Dinsdag 19 juli
Ik breng Joy naar Heathrow: aan de overkant van de Atlantische oceaan wachten haar ouders en de grote tweejaarlijkse familiereünie – ik blijf thuis om voor de honden en mijn geestelijk welzijn te zorgen. (Weliswaar zie ik Christopher en Hayley nu niet, maar die komen in september naar Engeland.)
Op Heathrow wijst de thermometer 41,2 graden aan. Het deponeren van mijn vrouw en haar koffers kost tegenwoordig vijf pond, wat het werkwoord afzetten een dubbelzinnige bijklank geeft.
Donderdag 21 juli
Krantenbericht: Kelly en Nathan hebben twaalf kinderen. Ze heten Enola, Ashton, Tjay, Braxton en dergelijke. Drie kinderen moeten medicatie nemen tegen ADHD, ODD en autisme. ‘Mijn kinderen hebben alles wat ze nodig hebben,’ aldus Nathan. ‘We hebben acht televisieschermen en evenveel spelconsoles.’
Hier kan zelfs een roman over mijn reet niet tegenop.
Vrijdag 22 juli
Onze hersenomvang neemt af, het intelligentiequotiënt daalt, een bepaalde evenredigheid met de groei van de artificiële intelligentie lijkt onloochenbaar. ‘Ik zou niemand aanraden om vandaag nog voor vertaler-tolk te gaan,’ profeteert een deskundige in de krant. ‘De kwaliteit van de vertaalprogramma’s gaat tegenwoordig zo snel vooruit dat die studie overbodig wordt.’
Dit betwist ik. Je kunt een taal toch beter in je eigen hoofd proppen dan in dat van een robot? Behalve als je liever dommer bent dan een robot natuurlijk.
Zondag 24 juli
Paulus schrijft aan de gemeente in Kolosse dat ze hun brein niet door de filosofie moeten laten roven: ‘Ziet toe dat niemand u als een roof vervoere door de filosofie’ (aldus de Statenvertaling). In de Christus woont de godheid lichamelijk, voegt hij eraan toe.
Zou Nietzsche niet nerveus aan zijn snor zijn gaan plukken toen hij dat voor het eerst bewust las en zijn tegenzet overwoog?
Wat een betoverende gedachte dat de alwetendheid in het vlees schuilgaat, nee, vlees is, spek, biefstuk, mens!
’s Middags
In de velden waar het hele dorp zijn honden uitlaat, vindt het jaarlijkse Feest van de Hondenvrienden plaats, georganiseerd door Pat, de eigenares van dit stuk Engeland. Tussen de distels en het Jakobskruiskruid is een vierkant geschoren, en daarop drijft in de trillende zomerhitte een witte tent, als een tastbaar fata morgana. Wij mensen, dorpelingen, tweevoeters, heffen het glas, we kauwen op een worstje en voeren er onze hond tersluiks ook een; we verklaren dat het erg, erg warm is, we herinneren ons de zomer van 1976; en dan houdt de beminnelijke Tony Dyson een toespraak: ‘Er zijn weinig zekerheden in dit ondermaanse. De ene is de Queen, de andere is Pat Whateley.’
We drinken op het gekromde negentigjarige fenomeen, dat nog altijd zelf de paden kort houdt met haar maaimachine. Soms kom ik haar tegen op een wandeling; osteoporose maakt dat ze achterover moet leunen om je aan te kijken: haar verhouding met de aarde kan in graden worden uitgedrukt.
O dorp! Een zoete vredigheid daalt neer op mijn schedeldak, wellicht het begin van een zonnesteek.
Maandag 25 juli
In het krantje een opstel van de Russische schrijver Michaïl Sjisjkin, die als balling in Zwitserland woont. Het is een stuk vol nobele gedachten over de vele Russische idiosyncrasieën. Het maakt dat ik me herinner wat mijn tolk me ooit vertelde in Riga, in de nadagen van de Sovjet-Unie, terwijl we augurken in honing doopten en vele kleine glaasjes vodka in ons keelgat goten: de Russen onderwierpen zich als middeleeuwers aan de tsaar, die voor hun wrange brood moest zorgen, maar ook voor hun zielenheil. Het had geen belang dat de tsaar later in een communist veranderde, het cesaropapisme gold onverkort voor de partijleider, tevens de voornaamste ideoloog, zoals de historische tsaar het hoofd van de orthodoxe kerk was. ‘De Russen,’ zei Blima, ‘wachten hun hele leven op een wonder.’
Ik zie in mijn achteruitwijkende twintigste eeuw de kleine betonnen flat van haar ouders voor me, waar de tafel was gedekt met een prerevolutionair kleed, nog geborduurd door een betovergrootmoeder in een Wit-Russische sjtetl, een kostbaarheid die het bestaan verhief boven het zuigen van de modder, het gakken van de ganzen en het bittere liedje van de zweep die de landeigenaar over weerspannige ruggen legde. Ik at roggebrood met paprika, augurken die dropen van de honing; ik laafde me aan het vergif van de Russen…
Ik denk dat ik weet wat Blima over Poetin zou zeggen – haar atavistische Joodse overgevoeligheid voor het kwaad zou hem als de smerigste aller tsaren omschrijven.
‘Slaven geven geboorte aan een dictatuur en een dictatuur geeft geboorte aan slaven,’ schrijft Michaïl Sjisjkin in de Alpen. (Althans, dat schrijft zijn vertaler, in wiens hersens niet automatisch het woord ‘baren’ verschijnt wanneer hij ‘give birth’ leest.)
Dinsdag 2 augustus
Niet dat ik niets noteer, maar de rudimentaire vorm van mijn aantekeningen verhoudt zich tot de gestileerde versie als het oorspronkelijke marmer tot de David.