JavaScript is required for this website to work.
post

Duitsers eisen transparante in plaats van ‘Bourgondische’ politiek

nieuwe Bondsdag gaat aan het werk

Dirk Rochtus22/10/2013Leestijd 4 minuten

Vandaag (22 oktober 2013) wordt de nieuwe Bondsdag, het Duitse federale parlement, ingezworen. Precies dertig dagen na de verkiezingen. Het verkiezingsresultaat zadelt Duitsland op met nieuwe problemen. Sommige daarvan klinken ons al langer bekend in de oren.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

22 september 2013 zal voor altijd de zwarte dag van het Duitse liberalisme zijn. De Freie Demokratische Partei (FDP) haalde voor het eerst in de annalen van de Bondsrepubliek Duitsland federaal de kiesdrempel van 5% niet. Daarmee vliegt de officiële vertegenwoordiger van het aloude Duitse liberalisme uit de Bondsdag. De christendemocratische bondskanselier Merkel verloor met de FDP haar gedroomde coalitiepartner en moest gesprekken aangaan met een partij uit het linkse kamp. De twee christendemocratische partijen CDU en CSU – in de Bondsdag vormen ze één fractie – voerden verkennende gesprekken met de sociaaldemocratische SPD en de Grüne. Alleen die met de SPD verliepen bevredigend genoeg opdat er sprake van de vorming van een Grote Coalitie van christen- en sociaaldemocraten kan zijn. Merkel III zal zwart-rood kleuren (naar de partijkleuren van respectievelijk CDU/CSU en SPD).

Teerling

De Duitse kiezer heeft de teerling zodanig geworpen dat politici en analisten nu niet alleen met inhoudelijke, maar ook met procedurele uitdagingen worden geconfronteerd. De eerste heeft te maken met een te kleine vertegenwoordiging van de oppositie in het federale parlement, de tweede met de opstapvergoedingen van de liberale ministers uit het kabinet van Merkel II. Geen van beide uitdagingen is nieuw: de eerste is een herhaling van wat zich ten tijde van de eerste Grote Coalitie van 1966-’69 voordeed toen de oppositiebanken door slechts 10% van de gekozen volksvertegenwoordigers werd bemand; de tweede ligt moeilijker nu, in tijden van bezuiniging zoals die door de politiek wordt gepredikt.

Een ‘minioppositie’, dat is de term die Duitse journalisten bezigen als ze de krachtsverhoudingen in ogenschouw nemen. De Union van CDU/CSU heeft 311, de SPD 193 zitjes in de Bondsdag, de oppositie van de Grünen en de links-radicale Die Linke heeft er samen maar 127. Op een totaal van 631 mandaten betekent dit dat de twee oppositiepartijen op minder dan 20% komen. Een levensgroot probleem voor de politiek want het quorum bedraagt 25% om een onderzoekscommissie op te richten of een zaak bij het Grondwettelijk Hof aanhangig te maken ter toetsing van een wet aan de Grondwet. Zelfs de toekomstige regeringspartijen zijn het erover eens dat de oppositie in een bundeling van haar krachten haar rechten moet kunnen doen gelden, dat ze m.a.w. ook met slechts 20% van het totale aantal zetels bijvoorbeeld een onderzoekscommissie zou mogen in het leven roepen. De vraag is nu of dat een grondwetswijziging vereist dan wel of een aanpassing van het reglement van het parlement volstaat. Critici stellen dat je noch de Grondwet noch het reglement zomaar kan aanpassen telkens wanneer de kiezer de kaarten anders heeft geschud. Vandaag zal de nieuwe Bondsdag dan ook het geldende reglement (ook met de 25%-regel) goedkeuren. Tot nader order: de regering is er immers een van lopende zaken.

Postjes

Maar de adder in deze kwestie zit dieper onder het parlementaire gras. Het klinkt heel nobel van de toekomstige coalitiepartijen om op te willen komen voor een grotere slagvaardigheid van de oppositie. Met een zwakke oppositie is de democratie immers niet gediend. Dat hebben de Duitsers ondervonden toen naar het einde van de Grote Coalitie van 1966-’69 de links- en rechts-extreme randen van de maatschappij sterker werden in de vorm van respectievelijk de Außerparlamentarische Opposition (APO) en de Nationaldemokratische Partei Deutschlands (NPD). Heel nobel dus van CDU/CSU en SPD, maar haaks op dat streven staat tegelijk dat ze elk een extra ondervoorzitter van het parlement willen. De SPD wil net zoals de CDU/CSU een tweede ‘Bundestagsvize’ om als kleinere coalitiepartner de Union in de ogen te kunnen kijken, ‘auf Augenhöhe sein’, zoals dat in het Duits heet. Het aantal vicevoorzitters klimt dus naar zes: vier voor de regering, twee voor de oppositie. Grüne en Linke fulmineren tegen wat ze ‘Postenschieberei’ noemen en vragen zich af of de toekomstige regering het ernstig meent met haar respect voor de ‘Minderheitenrechte’ van de oppositie. Bovendien komt daar aardig wat geld bij kijken. De kosten voor een vicevoorzitter van de Bondsdag zijn anderhalf keer zo hoog als die van een gewoon parlementslid, namelijk 12 400 euro per maand. Die voor twee extra vicevoorzitters bedragen dus 100 000 euro extra per jaar.

Geld

Ook de tweede uitdaging waarvan sprake heeft met geld te maken. De vijf liberale ministers onder Merkel II staan op straat maar niet met lege handen. De Bund der Steuerzahler (BdS) – het Duitse equivalent van de Belgische Vereniging van Belastingbetalers – vraagt zich af waarom de afscheidnemende ministers met betrekking tot hun professionele toekomst nog niet in hun kaarten laten kijken. Want zulke plannen hebben natuurlijk gevolgen voor de gelden die volgens de uitstapregeling worden uitgekeerd. Een Duitse bondsminister krijgt ten minste zes maanden lang en ten hoogste twee jaar lang een opstappremie. Die bedraagt de eerste drie maanden het volledige salaris dat de minister maandelijks kreeg (14 000 euro), daarna valt ze terug op de helft. Als de ex-minister beroepshalve een nieuwe bron van inkomsten heeft, vindt er vanaf de tweede maand een verrekening plaats. Maar de liberale ex-ministers laten dus niets van zich horen. Voor het pensioen gelden ook ingewikkelde regels zoals ook beschreven in het artikel waarin Sebastian Panknin, voorzitter van de BdS, verzucht over de vertrekkende ministers: sie fallen fein. Ook een oud-parlementariër heeft recht op een premie (per jaar dat hij of zij zetelde in het parlement een maand salaris) maar dit slechts anderhalf jaar lang. Voor ex-ministers van deelstaten gelden weer andere regels dan voor die van het federale niveau. Wanneer een liberaal als Rainer Brüderle zowel regionaal als federaal als ex-minister ten tonele verschijnt, wordt het bijna onmogelijk, aldus de BdS, om de uitstappremie exact te berekenen. De kritiek van de BdS  is vooral gericht op de complexiteit van het systeem en hij eist dan ook transparantie.

Correct

Transparantie en een correcte houding, het zijn kernwaarden in de Duitse democratie. Ook in Duitsland verloopt niet alles vlekkeloos, maar de discussie over de correctheid van normen is er springlevend. Er mag niet zoveel onder ‘Bourgondische’ tafels worden geveegd.

<Vindt u dit artikel informatief? Misschien is het dan ook een goed idee om ons te steunen. Klik hier.>

Dirk Rochtus (1961) is hoofddocent internationale politiek en Duitse geschiedenis aan de KU Leuven/Campus Antwerpen. Hij is voorzitter van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Zijn onderzoek gaat vooral over Duitsland, Turkije, en vraagstukken van nationalisme.

Commentaren en reacties