Gaan beste studenten echt alleen maar naar VS?
foto © Pixabay
Waarom zouden de beste studenten naar de VS trekken? Ook Europa heeft toponderwijs te bieden, al weten we niet hoe dat in de markt te zetten.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementRik Torfs- kerkjurist tweette recent (21/11) het volgende ‘[n]atuurlijk komen veel Chinese studenten en onderzoekers naar Europa. Maar de besten kiezen voor de Verenigde Staten. Dat moeten we eerlijk durven te zeggen.’
Ik heb aanzienlijke moeite met de algemene (gepretendeerde) geldigheid van deze stelling. Dat veel Chinese studenten naar Europa komen is helder. Met de hoeveelheid geld die de Chinese overheid daarvoor voorziet mag dat ook niet verbazen. Gecombineerd met hun werkethiek (de zogenaamde 996 regel: van 9 ’s ochtends tot 9 ’s avonds, zes dagen per week) hebben ze een engagement dat vreemd geworden is aan de westerse cultuur.
Of de besten (bedoelt hij slimsten?) van die Chinese werkpaarden naar de VS gaan, en niet naar Europa, is lastig te bewijzen, maar ook lastig te weerleggen. Aangezien we het volgens hem eerlijk moeten zeggen, lijkt hij wel van die algemene geldigheid uit te gaan. Daar wil ik toch wat nuance in aanbrengen, dat niet in één tweet kan worden samengevat.
De universitaire rankings
De universitaire rankings hebben van het intellectuele bastion dat universiteiten ooit waren bedrijven gemaakt. En bedrijven kan je in een darwiniaanse neiging beoordelen als je maar de juiste criteria hebt. Sedert het begin van het nieuwe millenium, zagen vele rankings het licht. Die gebruiken veel criteria maar overwegend zijn toch ‘reputatie en Engelstalige research output (i.e. publicaties)’. Zodus resulteren veel ‘geld’ en ‘grootschaligheid’ in een top-15 die vaak exclusief gedomineerd wordt door Anglo-Amerikaanse universiteiten. Niets van dat alles zegt overigens iets over de onderwijskwaliteit, iets wat veel relevanter is, zeker voor studenten in de bachelorjaren.
De marketing en de endowment-gelden
Geld hebben ze wel, die grote private Anglo-Amerikaanse universiteiten. Met endowments tot wel 35 miljard USD en gratis publiciteit dankzij Hollywood, hebben ze een bepaalde aantrekkingskracht op jonge mensen, en op ouders met wat geld over. De meeste van die jonge mensen zijn op zoek naar brand association. Met een quasi leeg CV helpt zo’n naam bij het vinden van een goedbetaalde job. Daarvoor rekenen ze op een soort van met geld ingesmeerd tribalisme. Ons kent ons, zeg maar. Het aantal bedrijven dat effectief en exclusief selecteert op Ivy Leagues is evenwel gering, vaak beperkt tot delen van de consulting, juridische en investment-banking wereld.
Selectiviteit versus engagement
De kritiek op de rankings is groot en grotendeels terecht naar mijn smaak. Niettemin is de aantrekkingskracht ervan groot en zeker bij de eerste generatie Aziaten die kunnen meeliften op de voordelen van het kapitalisme en de welvaart die het hen bracht. Net als luxemerken in de mode en cosmeticawereld het goed doen in Azië, zo geldt dat ook voor de universitaire brands. Net zoals Rolls Royce maar een 4000 tal exemplaren per jaar de markt op gooit om exclusiviteit te borgen, zo ook wordt de selectieve academische toegangspoort gesublimeerd tot een evaluatie van kwaliteit en prestige. Iets moet duur zijn, anders kan het niet goed en exclusief zijn. Voor 1.000 euro per jaar of zo ergens in Europa gaan studeren kan dus niets voorstellen in die logica (tenzij je verlegen zit om geld). Dat de echte selectiviteit vooral loopt langs de lijnen van bijvoorbeeld het hebben van eigen funding (zo’n 70.000 USD per jaar), legacy applicants (mama of papa studeerde er ook, en doneerde liefst aan de endowment van de universiteit) of je atletische kwaliteiten, wordt geminimaliseerd en liefst verzwegen. En eemaal binnen ben je haast gegarandeerd dat je ook zal afstuderen.
Het is dan eerder merkwaardig te noemen dat Stanford, dat vaak — zeker in de beta-sfeer — de rankings wereldwijd aanvoert, recent onderzoek deed naar de rol van selectiviteit, die zo kenmerkend is voor deze instellingen. Vooreerst concludeerde het dat selectiviteit op zich geen garantie is voor succes: ‘no significant relationship between a school’s selectivity and student learning, future job satisfaction, or well-being’. Vertaalt deze selectiviteit ook in succes later in het leven? Niet bepaald, is het antwoord. Ongeacht hoe je succes invult. Ze concluderen: ‘[w]e find a modest relationship between financial benefits and attending more selective colleges’…’[w]e also find that individual student characteristics (such as background, major, ambition) may make more of a difference in terms of post-college outcomes than the institutions themselves.’ Vrij vertaald: deze studenten zouden het elders ook beter gedaan hebben. Veel belangrijker is het engagegement dat de student aangaat met de materie en de manier waarop universiteiten dat faciliteren via internships, mentoring, aandacht van docenten en honors projects. Ze concluderen op dit punt: ‘[c]olleges that provide ample opportunities for students to deeply engage in learning and campus community may offer the key to positive outcomes after college.’
Het is dus meer de persoonsgebonden kwaliteitsdynamiek (en de interactie met de studie-omgeving) eerder dan selectie aan de poort die het verschil maakt bij de Ivy Leagues. Ongetwijfeld gebeurt er magie als je veel slimme en enthousiaste mensen samenzet rond een bepaald thema. Iedere student zal het beste van wat hij rond zich ziet gebeuren proberen te benaderen en/of evenaren. Dat effect zal je niet krijgen als je de poorten naar de universiteit wagenwijd openzet onder het mon van ‘gelijke kansen’ zoals in Vlaanderen. De toenemende ratio studenten/professoren (van 25 per professor (i.e. zelfstandig academisch personeel) in 1992 naar 47 in 2016 (gegevens Prof. Wouter Duyck, Ugent, 15/11) is in dat kader wel degelijk zorgwekkend.
En Europa?
Laten we vooreerst stellen dat er in Europa weinig bedrijven zijn die een aanzienlijke premie willen betalen voor een Ivy League-graduaat. Dat betekent dat tenzij je met een full ride-beurs kan gaan studeren (en de meeste Ivy League-universiteiten hebben die) of van plan bent in de VS te blijven, het financieel niet loont en als investering niet rendeert. Bovendien is een soort van middelmatigheid in onze Europese maatschappij geslopen die mensen hindert de beste versie van zichzelf te worden.
Hebben wij dan geen topuniversiteiten? En nu laat ik het Engelse Oxbridge even buiten beschouwing. Zeker wel. Ze zijn alleen niet zo door de media gehypet als de Amerikaanse en scoren niet zo hoog in de researchafdeling omdat daar enkel de Engelstalige output wordt meegerekend. Of zoals in het geval van de Duitse universiteiten, research gebeurt buiten de onderwijsinstelling in instituten zoals Max Planck, Fraunhofer en Leibnitz. Zou je die research meetellen, dan knallen vele Duitse universiteiten (TUM, RTWH Aachen…) naar de top van die rankings. Of wat te denken van ETH Zürich, gewezen thuishaven van Einstein, waar je voor iets meer dan het Vlaamse inschrijfgeld studeert aan een absolute topinstelling. En die ook nog hoog staat in de rankings. Maar dan moet je wel Duits spreken en dat wordt nauwelijks nog gedoceerd aan onze middelbare scholen.
Of Bocconi in Milaan, die leidend is in economiche sferen. In dat rijtje past ook de Erasmusuniversiteit in Rotterdam met haar wereldbefaamd Tinbergeninstituut. Elk Europees land heeft wel een instelling die echt de moeite loont (in een bepaald domein), maar de visibiliteit is vaak beperkt(er), en de bereidheid over instellingen de handen in elkaar te slaan om een academische powerhouse te bouwen in Europa vaak beperkt to multilaterale samenwerkingen. En die raken op hun beurt snel verstrikt in nationale en politieke overwegingen. Daar de financiering van onze universiteiten op relatieve basis (dus in functie van het aantal studenten) terugloopt, kan er maar beter uitgekeken worden om op andere manieren onderzoeksintensiteit te blijven genereren.
En er zijn voorbeelden waar dat wel kan. Onze conservatoria in Europa zijn een absolute trekpleister voor Aziaten (en ander talent). Ze lopen de deur plat in de Duitse, Franse, Nederlandse en Oostenrijkse conservatoria en Musikhochschulen, vaak omwille van individuele docenten. Zelfs daarbuiten zijn er pareltjes, denken we maar aan de Sibelius Academy in Helsinki, een continue broedkamer van Europa’s beste muzikanten en dirigenten. We dienen op dat punt echt niet onder te doen voor instellingen als Julliard (NY), Curtis Institute of Music (Philhadelphia), of the Royal Academy/College of Music (London). Integendeel zelfs zou ik zeggen. De Koningin Elisabethwedstrijd bewijst dat elk jaar opnieuw.
Of de uitspraak van Torfs feitelijk klopt, en hoe je dat dan meet blijft voor zijn rekening. En zelfs als de vaststelling zou kloppen is ze overbodig zonder de bijbehorende nuances. Mensen en niet instellingen maken het verschil, en dat zal altijd zo blijven. Zo piloteerde één filosofiehoogleraar (Wilfrid Sellars) de univeriteit van Pittsburgh vanuit het niets naar de absolute topplek in de rankings van de filosofie faculteiten. Hij startte een traditie die werd verdergezet door mensen als Adolf Grünbaum. Ook Europa bulkt van het potentieel, we zijn alleen in grote mate verleerd er iets mee te doen.
Tags |
---|
Luc Nijs is de bestuursvoorzitter en CEO van investeringsmaatschappij The Talitha Group en doceerde o.a. ‘Internationale kapitaalmarkten’ en ‘Bedrijfsfinanciering en -waardering’ aan de universiteiten van Leiden, Riga en Madrid. Hij is de auteur van een reeks boeken inzake internationale financiën, kapitaalmarkten, schaduwbankieren en aanverwante onderwerpen.
Als er een probleem is, is de overheid in de buurt. Als er geen probleem is, ontwikkelt de overheid de problemen zelf. Dat heeft een prijs.
Het belang van de industrie voor de tewerkstelling neemt af. Maar dat betekent niet dat er geen nood is aan een industrieel beleid.