Terwijl zelfs mijn hond door heeft dat de anti-UNIA-ballon, met veel toeters en bellen door de N-VA gelanceerd, bedoeld is als een afleidingsmanoeuvre om eindelijk dat vervelend Bracke-verhaal uit de kranten te krijgen, komt dé hamvraag nauwelijks aan bod: is onze samenleving wel gebaat met zo’n antidiscriminatie-agentschap? Als de N-VA een Vlaamse versie verkiest, wordt het dan meer dan nóg een gelegenheid om partijfiguren te droppen in het bestuur en de administratie? Want dat hebben alle bureaucratiën gemeen: dat ze hun eigen voortbestaan als eerste doelstelling hanteren.
Het in 1993 opgerichte Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding is in Vlaanderen nooit populair geweest. De instelling kreeg zo’n slechte naam in de publieke opinie dat ze uiteindelijk werd omgedoopt tot Unia, een woord dat verbondenheid moet suggereren, maar dat toch ook weer iets dwingends en repressief uitstraalt, eerder dan sensibiliserend en opbouwend zoals de Nederlandse tegenhanger, het Mensenrechtencollege.
Kunnen we nog leven met politie, belastingcontroleurs en inspectieteams allerhande,- het idee dat ook de billijke behandeling van burgers door medeburgers via een overheidsinstelling moet geregeld, gesuperviseerd, gecontroleerd en zo nodig gecorrigeerd worden, bezorgt de doorsnee Vlaming kippenvel. Want ja, dit gaat over de dagelijkse omgang, communicatie en socio-culturele vloeibaarheid. Mogen wij onze eigen relaties nog regelen en bepalen wie we tot onze sfeer toelaten, ook in de handel en wandel? Is heel dat idee van de zogenaamde mystery calls (ambtenaren die bedrijven incognito opbellen om hen te kunnen betrappen op discriminatie bij bijvoorbeeld een vacature) niet van een griezelig Big Brother-niveau?
Het recht op discriminatie
Over het begrip “discriminatie” is al veel inkt gevloeid, ook doorheen mijn pen. De vraag is, of er in een vrije samenleving ook niet zoiets is als het recht op discriminatie, zoals Matthias Storme (nu, ironisch genoeg, voor rekening van de N-VA bestuurslid van Unia) ooit stelde. Persoonlijk discrimineren we allemaal: sympathie en affiniteit met bepaalde mensen, vriendschap, liefde, veronderstelt natuurlijk ook antipathie, het niét kunnen verdragen van bepaalde personen of types, de lichamelijke en psychische criteria die daarbij een rol spelen. Effectief, in de dokterspraktijk verkies ik een mannelijke, blanke dokter met ervaring boven die Afrikaanse stagiaire met een doordringende parfumgeur en lange kunstnagels waardoor ze niet eens mijn wonde kon verzorgen. Ben ik dan een racist? Het zal wel, ik lig er niet wakker van.
Waar keuzes gemaakt worden, is er positieve en negatieve discriminatie, in het privé-leven en in de publieke sfeer. Mag een gerant van een kledingzaak zijn personeel niet kiezen op basis van uiterlijk en eventueel afkomst, wat de persoon in kwestie cultureel uitstraalt? Bijvoorbeeld géén dames met hoofddoek? Of net wel? Is dat geen simpel aspect van een verkoopsstrategie? En ja, het is niet leuk voor een roodharige coiffeuse om die job in dat kapsalon niet te krijgen, maar wat belet een pientere rosse om zelf een kapsalon op te richten met alleen maar meisjes in die look? Ik noem ze Le Brigate Rosse, succes en lange wachtlijsten gegarandeerd. Komaan zeg, stop met zeuren en zet jezelf in de markt. En laat dat meteen een uitnodiging zijn tot alle allochtonen en ex-allochtonen.
Voor de rest is het leven en laten leven, en waarom niet alle deuren voor iedereen hoeven open te staan, als er maar voldoende deuren zijn. Mag een operahuis een zangeres met één been afwijzen omdat ze niet past in de rol van Violetta uit Verdi’s La Traviata? Mag een lesbiennebar mannen de deur wijzen? Mag De Standaard columnisten op een zwarte lijst zetten en de toegang weigeren tot de opiniepagina’s? Mag de VRT mij bewust en systematisch passeren omdat ik ooit als broodschrijver speeches voor een VB-voorzitter schreef? Natuurlijk wel. Het is vervelend, het voelt soms als onversneden pesterij en dan baal je even, maar ik ga er niet voor naar Unia lopen. Achteraf bekeken zijn het toch allemaal dingen des levens en uitvloeisels van een vrijheidsbeginsel waar niets op af te dingen valt.
In een dictatuur zou iets als Unia dus wellicht een plaats hebben: als alles gereguleerd is en van bovenaf opgelegd, tot in het kleinste detail, dan valt er niets te kiezen en hebben we ook een gelijkheidspolitie nodig. Het is een systeem als een ander, maar niet het onze. Wij zien in grote meerderheid de overheid als een noodzakelijk kwaad, iets dat nu eenmaal de treinen op tijd doet rijden (of zou moeten), een verkeersreglement opstelt, en belastingen int opdat de putjes in het asfalt worden gedicht. Ook sociaal- en arbeidsrecht hebben hun functie, we leven niet in de jungle. Het idee echter dat de overheid alle samenlevingsproblemen kan en moet oplossen is niet alleen utopisch, het is ook Jacobijns en despotisch, meer iets voor de totalitaire heilsstaat waarvan alleen de karikatuur echt bestaat.
Unia heeft ten gronde een probleem met de democratie. De instelling is, als officiëel vehikel van de politieke correctheid, naar vorm en inhoud hopeloos 20ste-eeuws en gaat in tegen alle eigentijdse begrippen van zelfredzaamheid en empowerment. Dumpen dat ding, in zijn Belgische of zijn Vlaamse versie, de samenleving kan er alleen maar bij winnen.
Johan Sanctorum is filosoof, publicist, blogger en Doorbraak-columnist.