Het Vrije Woord komt uit Québec
Mathieu Bock-Côté bij Philippe Bilger
foto © screenshot
Vrijheid van Denken gaat aan het Vrije Woord vooraf, maar dat lijkt niet elk comitétje meer te vatten.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementVoor mij is veel Amerikaans een lelijk soort Engels, maar Surinaams weer een mooi soort Nederlands, en Afrikaans ook en Québecs een mooi soort Frans. Akkoord, soms ontsnapt je iets: bij de onderstaande tekst bijvoorbeeld ontgingen me enkele woordjes, maar de Québecse filosoof Mathieu Bock-Côté is ook zonder deze interessant genoeg, en zijn lofzang op de literatuur zal alvast de mensen van de Arkprijs interesseren, want Bock-Côté heeft het over de Vrijheid van Gedachte, en laat nu Het Vrije Woord de vrucht daarvan zijn …net een concept waar dat comité zich niets bij kan voorstellen.
(Het volledige gesprek ziet u op YouTube)
Philippe Bilger: Om er een naam aan te geven, wat is voor u de tegenpool van de conservatieve denktrant?
Mathieu Bock-Côté: Het progressisme. Het progressisme dat het fundamentalisme van de moderniteit is. Ik zal preciseren: het gaat niet om alle maatregelen die zich op het progressisme beroepen, dus op de sociaaldemocratie, op een bepaald socialisme. Mij jagen maatregelen van sociale herverdeling, van economische herverdeling geen schrik aan. Maatregelen die ongelijkheden corrigeren zijn vaak noodzakelijk. Goed, daar stoor ik me dus niet aan. Waar ik me wel aan stoor is dat antropologisch progressisme dat er hoofdzakelijk in bestaat ons te vertellen dat de mens zich moet bevrijden, moet losrukken van alle overleveringen, van elk erbij horen, om zodoende zich op een dag over te geven aan het waanbeeld dat hij zichzelf heeft gemaakt. Het individu zou dan zelf zijn eigen schepper worden, zijn… en vandaar – men merkt het in de gendertheorie – die wil om mannelijkheid en vrouwelijkheid uit te wissen, want dat zouden enkel sociale en tijdsgebonden constructen zijn afhankelijk van omstandigheden, om op die manier het feit weg te vlakken dat wij desalniettemin in een seksueel gedifferentieerde mensheid ter wereld komen, dat wij een afstamming aanvaarden, zaken die onze eigen grillen of wensen overstijgen. In dat licht is als filosofie het progressisme een logica van de desincarnatie die ertoe neigt de deconstructie tot het uiterste te drijven. En daarom verzet ik mij ertegen.
Philippe Bilger: Excuus voor deze lichte contradictie, maar zijn niet, in de mate dat zij voorspelbaar zijn, de conservatieve zowel als de progressistische denkwijzen ten gronde losgekoppeld van de vrijheid van denken?
Mathieu Bock-Côté: Welnee! Want voor mij is de vrijheid van denken… laat ik een precisering aanbrengen die me essentieel lijkt. Ik denk dat elke gemeenschap een progressistische en een conservatieve pool nodig heeft. En dat zeg ik niet om mezelf grootmoediger voor te doen dan ik ben: ik meen dat in het menselijk hart aspiraties woelen die even tegenstrijdig als legitiem zijn. De mens heeft kosmopolitisme nodig en geworteldheid. Hij heeft vrijheid nodig en autoriteit. Hij heeft gelijkheid nodig en verschillen. Een gemeenschap heeft links nodig en rechts nodig. Welnu, de kunst van de politiek – en hier verlaten we dan het terrein van de zuivere politieke filosofie – de kunst van de politiek bestaat erin al naargelang de eigen tijd aan die behoeften een antwoord te geven door er met verstand een hiërarchie in aan te brengen, en die is in de loop van de tijd weer verschillend, om zo tegemoet te komen aan de heersende verzuchtingen van het menselijk hart, verzuchtingen die altijd contradictoir zullen zijn, want opnieuw – zo conservatief ben ik hierin nog wel – in het hart van de mens zit onvermijdelijk zowel goed als kwaad, en het is een lange weg eer men met behulp van de beschaving het onderscheid weet te maken tussen het ene en het andere.
Ik meen dus dat beide polen nodig zijn, en dus moet men… de hele kunst van de politiek bestaat erin een vertaling te bieden… een voorlopige synthese te maken die men onvermijdelijk geregeld weer zal moeten bijstellen. Dit gezegd zijnde, wat betreft de vrijheid van denken, nee, ik vind niet… en vanzelfsprekend zal een man die een bepaald intellectueel systeem aanhangt …ongeveer kun je wel raden wat die zal denken. Maar laat me zeggen dat elk van de kampen zijn genieën heeft, en dus ben ik gekant tegen elke vorm van dogmatische beslotenheid in een denksysteem dat onafwendbaar een neiging tot verstening zal vertonen. Er zijn aan beide kanten bijzonder voortreffelijke auteurs wier oeuvre uitstijgt boven hun eventuele ideologie die ons misschien op de zenuwen gaat. Ik denk dat je in alle kampen begenadigde auteurs aantreft en je moet die werken tegemoet treden die ons intellectueel, of weerspreken of beantwoorden aan andere affecten en andere passies, of aan een andere denkwijze, ik bedoel aan een andere denkwijze dan die waar wij spontaan toe geneigd zijn. Zo bekeken is de literatuur wellicht de magnifiekste leerschool van de vrijheid, want zij dwingt ons buiten onszelf op weg te gaan – en al zal ons dat wellicht niet anders doen stemmen als er verkiezingen aankomen, niettemin biedt zij de mogelijkheid om niet exclusief binnen de eigen categorieën te blijven denken in een referentiesysteem dat alleen naar zichzelf verwijst.
________
Philippe Bilger : Pour la nommer, quel est le contraire selon vous de la pensée conservatrice?
Mathieu Bock-Côté : Le progressisme. Le progressisme, qui est ce fondamentalisme de la modernité. Le progressisme. Et là je précise: non pas toutes les mesures qui se réclament du progressisme, donc de la social-démocratie, d’un certain socialisme. Moi, des mesures de redistribution sociale, des mesures de redistribution économique, ne me font pas peur, elles sont nécessaires bien souvent, des mesures de correction des inégalités, très bien : ce n’est pas à cela que je m’en prends. Ce à quoi je m’en prends c’est cette anthropologie progressiste qui consiste essentiellement à nous dire que l’homme doit s’affranchir, s’arracher à tous les héritages, à toutes les appartenances, pour devenir un jour, se livrer au fantasme de l’auto-engendrement. Donc, l’individu deviendrait à lui-même son propre créateur, son… et ça, on le voit dans la théorie du genre, c’est la volonté d’abolir le masculin et le féminin, qui ne seraient plus que des constructions sociales, temporaires, circonstancielles, pour abolir le fait que nous naissons néanmoins dans une humanité sexuée, que nous sommes dans une filiation que nous assumons, quelque chose qui va au-delà des celles des caprices de notre volonté. Et de ce point de vue, le progressisme comme philosophie, est une logique de désincarnation qui a tendance à aller jusqu’au bout de la déconstruction. Voilà pourquoi je m’y oppose.
Philippe Bilger : Au fond, et pardon pour cette légère contradiction, la pensée conservatrice, comme la pensée progressiste, ne sont-elles pas, dans la mesure où elles sont prévisibles, déconnectées de la liberté de pensée ?
Mathieu Bock-Côté : Ah non ! Parce que la liberté de pensée pour moi… alors je fais une précision qui me semble essentielle. Je crois que toute cité a besoin d’un pôle progressiste et d’un pôle conservateur. Alors je ne dis pas ça pour paraître plus magnanime que je ne le suis: je crois que le cœur humain est traversé d’aspirations contradictoires mais également légitimes. L’homme a besoin de cosmopolitisme et d’enracinement. Il a besoin de liberté et il a besoin d’autorité. Il a besoin d’égalité et de différence. Une cité a besoin d’une gauche et besoin d’une droite. Or, l’art politique – et là on quitte le domaine effectivement de la pure philosophie politique – l’art politique consiste selon les époques à répondre à ces besoins, en les hiérarchisant intelligemment, et c’est pas toujours de la même manière d’une époque à l’autre, pour répondre aux aspirations présentes dans le cœur de l’homme, aspirations toujours contradictoires, parce que de ce point de vue, encore une fois, je suis assez conservateur sur ça, il faut que le bien et le mal soient mélangés dans le cœur de l’homme et c’est un long travail de discernement que d’être capable de distinguer l’un de l’autre, c’est [xxx] aidés par la civilisation. Donc je crois que ces pôles sont nécessaires, et ensuite il faut… l’art politique consiste à traduire… à construire une synthèse, inévitablement provisoire, qu’il faudra remettre à neuf régulièrement. Cela dit, sur la liberté de pensée, non je …évidemment ensuite un homme qui a un système intellectuel …on divine à peu près ce qu’il va penser. Mais je suis contre toute forme d’enfermement dogmatique dans un système mental qui a tendance inévitablement à se pétrifier parce que en dernière instance, je dirais qu’il y a des génies dans chaque camp. Il y a des auteurs absolument remarquables dans chaque camp, dont l’œuvre dépasse même l’idéologie qui peut nous agacer lorsqu’ils y adhèrent. Je pense que des penseurs de grand talent on trouve dans tous les camps, et il faut aller à la rencontre de ces œuvres qui soit nous contredisent intellectuellement, ou répondent à d’autres affects ou à d’autres passions, ou un autre imaginaire, c’est-à-dire un autre imaginaire que celui auquel on adhère spontanément. Et de ce point de vue, la littérature est probablement la plus belle école de liberté, parce qu’elle nous force à voyager au-delà de nous-mêmes – ce qui ne nous amènera probablement pas à voter autrement lorsque viendront les élections – mais néanmoins c’est la possibilité de ne pas penser exclusivement à travers ses propres catégories, dans un système autoréférentiel.
Marc Vanfraechem (1946) werkte voor Klara (VRT-radio); vertaler, blogger http://victacausa.blogspot.com sinds 2003. Hij schrijft het liefst, en dus meestal, artikels met daarin verwerkt vertaalde citaten van oude auteurs, die hem plots heel actueel lijken.
Bestuurlijke nalatigheden die rampen erger maken dan ze hadden moeten zijn… dat soort zaken kwam al voor in de vierde eeuw voor Christus.
‘Afgrond’ verhaalt de waargebeurde verhouding tussen Venetia Stanley en de veel oudere Britse premier Henry Asquith, die leidde tot een kabinetscrisis.