Jodenhaat is een oeroud verschijnsel waarvan we de oorsprong kunnen terugvoeren op de hysterie tijdens de kruistochten in de twaalfde eeuw, en zelfs verder naar de voorchristelijke oudheid. De oorzaak wordt vermeld in het boek Esther uit de tweede eeuw voor onze tijdrekening. Daar plant een dienaar van de Perzische koning een wereldwijde pogrom, met als verantwoording dat dit volk zich apart houdt en zijn eigen wetten volgt. De omstandigheid dat sommige Joden zeer succesvol waren én hun identiteit wisten…
Niet ingelogd - Plus artikel - log in of neem een gratis maandabonnement
Uw Abonnement is (bijna) verlopen (of uw browser moet bijgewerkt worden)
Uw (proef)abonnement is verlopen (of uw browser weet nog niet van de vernieuwing)
Jodenhaat is een oeroud verschijnsel waarvan we de oorsprong kunnen terugvoeren op de hysterie tijdens de kruistochten in de twaalfde eeuw, en zelfs verder naar de voorchristelijke oudheid. De oorzaak wordt vermeld in het boek Esther uit de tweede eeuw voor onze tijdrekening. Daar plant een dienaar van de Perzische koning een wereldwijde pogrom, met als verantwoording dat dit volk zich apart houdt en zijn eigen wetten volgt. De omstandigheid dat sommige Joden zeer succesvol waren én hun identiteit wisten te bewaren, blijkt inderdaad generatie na generatie zeer veel jaloersheid te hebben losgemaakt.
Het zionisme
Na de Franse Revolutie werden de Joden overal (behalve in het Russische rijk) bevrijd uit de getto’s (de kerkelijke staat hinkte daarbij achteraan). Door de hele negentiende eeuw was er een polemiek onder Joodse intelligentsia over de kern van de judeofobie en wat ertegen te doen. Die culmineerde in het zionisme dat vanaf 1897 een uitweg zocht in de concentratie van alle Joden in een vernieuwd vaderland, bij voorkeur Palestina. Maar dat was toen nog een verre droom.
‘Als een bacil in een gezond lichaam’
Wat geen verre droom was, maar een Duitse nachtmerrie, was de nederlaag van 1918. De vernedering was voor Duitsland verpletterend. En wat de zaak zoveel erger maakte, was dat die nederlaag zich voordeed op het moment dat de Duitse publieke opinie ervan overtuigd was dat de overwinning binnen handbereik was. Specifiek voor de frontsoldaat Adolf Hitler, die op dat moment herstellende was van een verwonding in het militaire hospitaal van Pasewalk, was het alsof zijn wereld instortte. Toen hij terugkeerde naar München beheerste hem maar één gedachte: zijn Duitsland moest wraak nemen. Wraak, niet slechts op de geallieerden, maar ook op de verraders in eigen huis.
Want dat was een overtuiging die postvatte in een goed deel van de völkische publieke opinie. Het was onmogelijk dat het Reich in een faire strijd verloren had, er moest sprake zijn van een dolkstoot in de rug. De misdadigers waren snel gevonden: het Joodse Fremdkörper dat zich in het gezonde volk genesteld had en het als een bacil van binnenin opgevreten had.
Die gedachte steunde zelfs op twee objectieve feiten. Aan de ene kant was een goed deel van de goederen voor het front geleverd door Joodse kooplieden, die nu eenmaal specialisten waren in de distributie. Zij werden ervan verdacht zich vetgemest te hebben terwijl de soldaten honger en kou leden. Aan de andere kant werd de moraal van de troepen ondermijnd door linkse intellectuelen, journalisten, tussen wie nu eenmaal veel Joden zaten. Zij lokten, naar het voorbeeld van Lenin in Rusland, soldatenopstanden uit die de nederlaag onvermijdelijk maakten.
Het fanatisme van de dilettant
De dolkstoot brachten dus de judeo-bolsjewieken toe. Zij waren een vreemd amalgaam van perfide kapitalisten en proletarische avonturiers. Die gedachte, die brede aanhang had, zette zich als een dogma vast in het hoofd van de vertwijfelde Hitler en vermengde zich daar met de antisemitische propaganda die hij in Wenen geabsorbeerd had. Met het fanatisme van de dilettant begon hij die overtuiging onder zijn strijdmakkers te verkondigen. En toen zijn oversten zijn doordringende spreekstijl opmerkten, rekruteerden zij hem om gedemobiliseerde soldaten te indoctrineren vooraleer ze naar huis konden. De mislukkeling van Wenen werd zo in München een gevierd redenaar en de rest van het verhaal kennen we allemaal.
Met afkeer voor een mogelijk Joodse grootvader had dit niets te maken, maar indien hij dit echt moest geweten of gedacht hebben, dan had dat waarschijnlijk geen verschil uitgemaakt. Haat tegen het Jodendom is Joden (of halfjoden) helemaal niet vreemd, het beroemdste voorbeeld is dat van Karl Marx. Lezen we even die passage in zijn kritiek uit 1843 op Bruno Bauer over het Joodse vraagstuk, die hij verwijt dit slechts theologisch te bekijken:
‘Geld is de jaloerse god van Israël, voor wie geen enkele andere god mag bestaan. Het geld vernedert alle goden van de mens en verandert hen in koopwaar. Het geld is de algemene en door zichzelf verordende waarde van alle dingen. Het heeft daardoor de hele wereld, zowel de mensenwereld als de natuur, van zijn eigen specifieke waarde beroofd. Het geld is de van de mens vervreemde essentie van zijn arbeid en van zijn bestaan, en die vreemde essentie domineert hem en hij aanbidt ze. De god van de Joden heeft zich geseculariseerd, hij is de god van de wereld geworden. De wisselbrief is de echte god van de joden. Zijn god is slechts een imaginaire wissel.’
Oog voor de balk in eigen oog
Het is dus nogal belachelijk dat de Israëlische regering zich druk maakt over de bewering dat een Jood een nazi kan zijn, voor zover trouwens dat nazisme te herleiden valt tot Jodenhaat. Nazisme is een leer van veralgemeende rassenhaat met het Jodendom als uitgesproken aartsvijand. Dit is precies omdat zoveel Joden zo ongemeen succesvol zijn — we hoeven slechts te herinneren aan het overweldigend aantal Nobelprijswinnaars in hun rangen. Het is echter geenszins belachelijk, maar ronduit misdadig, dat diezelfde Israëlische regering zich bemoeit met om het even welke opmerking die over om het even welke Jood gemaakt wordt. Israël gedraagt zich alsof het de eigenaar is van het Jodendom, en zelfs van de Joden tout court.
En daarmee jaagt het de Joden wereldwijd terug in het getto, een mentaal getto. Het fixeert hen in hun slachtofferschap en maakt daardoor een ernstig debat over de eigen politiek onmogelijk. Want laten we wel wezen, niet slechts is het Joodse volk de moeder van proportioneel de meest geniale telgen op letterlijk elk gebied, van Karl Marx via Sigmund Freud en Albert Einstein, tot Woody Allen en Bob Dylan. Het heeft ook met Israël de meest succesvolle natie ter wereld geschapen — een soort schildwacht van moderniteit te midden van een zee van mislukte staten. Maar dat maakt Israël nog niet moreel superieur. Het zou heel wat sympathieker zijn als het zich minder wentelde in zijn underdog-mentaliteit en wat meer oog had voor de frustraties die zijn eigen superioriteitscomplex losmaakt bij zijn omgeving.