Opera in coronatijd: ‘Is this the end?’
De meest Europese van alle kunstvormen tussen twijfel en vertwijfeling
foto © Wikimedia Commons/Paul Hermans
Corona en opera zijn geen goede vrienden. De nieuwe virologische meta-ideologie maakt korte metten met het ‘Gesamtkunstwerk’.
Aangeboden door de abonnees van Doorbraak
Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.
Ik neem ook een abonnementDe cultuursector slaat alarm, eerlijk gezegd: ik word er niet warm of koud van. De evenementensector wil betrokken worden in de coronamaatregelen: eerlijk gezegd, of Tomorrowland nog kan doorgaan, I couldn’t care less. Subjectiviteit mag, moet in deze. Welaan dan.
Opera is mijn grote jeugdliefde, dat weet iedereen die mij een beetje kent, en jeugdliefdes gaan niet over. En als ik in lezingen een pleidooi hou voor het afschaffen van cultuursubsidies, zeg ik er altijd langs mijn neus weg bij: ‘behalve voor opera’. Niet eerlijk natuurlijk, ik weet het. Maar ik heb goede argumenten. Het is een peperduur bedrijf dat nooit rond kan komen van inkomkaartjes — sowieso ook niet ‘democratisch’ geprijsd — en zelfs niet van grote sponsorgelden. Het is dus verdomd elitair, verspillend, maar dan niet zoals de Reuzegoms elitair willen zijn: in opera komt alles samen en overtreft alles zichzelf in een groots collectief gebaar.
Maar vooral: het is een oer-Europese kunstvorm, ontstaan in het Florence van begin de zeventiende eeuw waar men vooral mythes uit de oudheid met orkest, zangers en koor wilde uitbeelden. Het onbetwistbaar hoogtepunt situeert zich in de romantische negentiende eeuw met kleppers als Verdi en Wagner, om boeiende uitlopers te kennen in de twintigste eeuw met o.a. Alban Berg en Richard Strauss.
Compromisloos
Eerst nog iets over dat Europees karakter. Ook al lopen er nu hier en daar zwarten en Aziaten op de scène, schrijven operahuizen diversiteitscharters en programmeert nu ook de opera van Peking Verdi’s Rigoletto, deze kunstvorm is misschien wel hét hoogtepunt van onze avondlandcultuur. Alles aan deze kunstvorm is doordesemd van de Europese geest die zich ontwikkelde vanuit een Byzantijns-Hellenistische as, en verrijkt met het constructivisme van de renaissance tot ons kwam. Traag, complex, geraffineerd, alomvattend.
Vandaag zouden we zelfs zeggen: radicaal en totalitair, want compromissen zijn allerminst eigen aan het genre. Een en ander maakt dat opera moeilijk rijmt op politieke correctheid, ook al doen sommige regisseurs ijverig hun best om bepaalde verhaallijnen te ‘ontsmetten’ en vervolgens in te vullen met anti-racistische, anti-seksistische en pro-multiculturele boodschappen. Helaas: Salome blijft een botergeile witte tiener die de kop wil van de man die haar afwijst, Johannes de Doper, in alle versies.
Tegelijk is dit ook krachtvoer voor het verstand, er komen miljoenen signalen tegelijk binnen in het brein, probeer ze maar te verwerken. Het vergt opvoeding en zelfs inwijding, je gaat niet naar de opera zoals naar de cinema. In tegenstelling tot de cerebrale saaiheid van moderne conceptuele kunst (‘Wat zou de kunstenaar hiermee bedoeld hebben?’) of de pure decibelroes van Tomorrowland (oordopjes aan te raden), komt in opera alles samen tot één zintuiglijke synthese met veel mentale triggers. Lukt het, dan vergeet je dat moment nooit, mislukt het, dan is het balen.
Virtueel programma
Ik heb altijd gedacht dat het genre de islamisering, de verkleutering én de politiek correcte gelijkschakeling zou overleven, meer nog, kracht zou putten uit de tegenstelling daarmee.
Maar sinds januari 2020 is de realiteit veranderd: vanuit een beestenmarkt in Wuhan kwam er een ongekende, dodelijke infectieziekte op ons af die economieën doet imploderen, het sociaal leven ontwricht en allerlei oerrituelen, van handendrukken tot op reis gaan, op de helling zet. Cultuur ontsnapt uiteraard niet aan die nieuwe realiteit. De nieuwe virologische meta-ideologie, die stelt dat we allemaal een gevaar zijn voor elkaar en dat de overheid — letterlijk — de afstanden moet regelen en privacy tot nul herleidt, staat haaks op het idee van het Gesamtkunstwerk. Het is nu elk in zijn kot, communiceren via het web, en met het mondmasker op straat.
In die wereld zijn stemvirtuozen, en bij uitbreiding akoestische musici, zeker de blaasinstrumenten, een anomalie. Operazangers zijn per definitie superverspreiders: mensen die er jarenlang op geoefend hebben om hun stemgeluid met een enorm volume tot in de verste uithoeken van de zaal te jagen, zonder elektronische versterking. Het virus maakt sprongen van blijdschap. Ik had dan nog de voorkeur om vooraan te zitten, zo mogelijk op de eerste rij omwille van het ‘fysiek contact’ zodat het speeksel van de solisten bijna tegen mijn brillenglazen vloog. Ik mag er vandaag niet aan denken. In de orkestbak zitten soms 80 mannen en vrouwen opeengepakt te zwoegen: onverantwoord. En wat gedaan met de liefdesduetten? Sowieso wil ik nooit het muzikaal orgasme van Tristan en Isolde uitgebeeld zien met mondmaskers en/of op social distance.
De Vlaamse Opera is wat realistischer en ziet af van een programmatie tot eind 2020. Wat erna? Niemand weet het. Beide huizen pakten deze zomer uit met een reeks operavideo’s, thuis te bekijken en te beluisteren: producties die ingeblikt werden en nu gestreamd, in een virtueel programma, beschikbaar zijn.
Daar zitten pareltjes tussen: de Vlaamse Opera met Der Schmied von Gent (F. Schreker), naast Muntproducties zoals Les Contes d’Hoffmann (J. Offenbach) en De Gouden Haan (N. Rimski-Korsakov) zijn absolute aanraders. Ik heb ze opgenomen en zowat kapot gespeeld sinds ze in het voorjaar online kwamen toen de huizen de deuren moesten sluiten.
Mondmaskercultuur
Maar verderop blijft de tunnel donker. Misschien moet men zich meer gaan oriënteren naar opera-cinema en streaming, waarbij men producties zonder publiek realiseert en online aanbiedt. Daar zou ik nog kunnen mee leven, met mijn groot scherm en hifi-installatie, inclusief een glas cava tijdens de pauze.
Blijft natuurlijk het feit dat in de mondmaskercultuur akoestische muziek en zang ‘verdachte’ activiteiten zijn en dat grootse collectieve gebaren alleen maar besmettingsclusters vormen. Zowel het grootse als het intieme worden onderworpen aan de nieuwe hygiëneregels. Nu al roep ik, waar er gekust wordt in een pre-coronafilm uit: ‘hela, behoren jullie wel tot één bubbel?’ De mythe van Tristan en Isolde is ongeldig geworden, hun geheime samenkomst is gewoonweg een niet-essentiële verplaatsing. Dat ze verdomme in hun kot blijven, de asocialen.
Het mondmasker wordt door velen als een muilkorf ervaren, maar het is vooral het symbool van het einde van een tijdperk en misschien wel het begin van een sinoïsering van onze samenleving, waar het individu eigenlijk van geen tel is, en collectieve gebaren alleen nog door de overheid worden geregisseerd. Nooit was het pessimisme van Oswald Spengler actueler dan vandaag. En nooit was het verlangen groter, naar het einde van de nachtmerrie. In Der Untergang des Abendlandes (1918-1922) zag deze filosoof Europa als een ten dode opgeschreven, mentaal uitgeput en in zelfhaat vervallen cultuurcontinent. Een visie die we terugvinden bij de overleden Roger Scruton en Paul Cliteur.
De realiteit haalt vandaag alle doemdenkbeelden in. Ja, we hadden al de islam, en ok, de verkleutering en analfabetisering slaan toe. Maar dat experten als Marc Van Ranst zouden bepalen wie er op het strand mag, hoe men in het toilet moet doortrekken, en of ik mijn moeder mag bezoeken in het rusthuis, dat heeft zelfs een zwartkijker als Spengler niet zien aankomen. Europa ondergaat een mondiale virale logica, laat het slotakkoord weerklinken.
Ondertussen lacht mijn goede vriend Godfried-Willem Raes als een Mefisto in zijn vuistje met zijn coronaproof robottenorkest en dito zangerscast. Ik voorzie in mijn stoutste gedachten toch een alternatief scenario: mijnheer Pfizer, bekend van de blauwe pilletjes, die als een Docteur Miracle met een tovermiddel voor de dag komt, in de vorm van een grote vaccinspuit die het virus K.O. slaat. Waarna iedereen het slotkoor uit Verdi’s Falstaff inzet: Tutto nel mondo è burla, de wereld is één grote grap. Laat dat sowieso het motto blijven, in welk scenario ook.
Johan Sanctorum (°1954) studeerde filosofie en kunstgeschiedenis aan de VUB. Achtereenvolgens docent filosofie, tijdschriftuitgever, theaterdramaturg, communicatieconsultant en auteur/columnist ontpopte hij zich tot een van de scherpste pennen in Vlaanderen en veel gevraagd lezinggever. Cultuur, politiek en media zijn de uitverkoren domeinen. Sanctorum schuwt de controverse niet. Humor, ironie en sarcasme zijn nooit ver weg.
Lang niet altijd leiden onderhandelingen tot de juiste man/vrouw op de juiste plaats. Willen we stemmenkanonnen? Of competente bestuurders?
Luckas Vander Taelen en Piet Lamberts-Van Assche over Wagner, de Ring en waarom die zo bijzonder zijn.