JavaScript is required for this website to work.

Een geschiedenis van het antisemitisme

Koen Dillen6/10/2019Leestijd 6 minuten

In 22 bondige en overzichtelijke hoofdstukken analyseert Ludo Abicht alle aspecten van het antisemitisme, zonder angst om op gevoelige tenen te trappen.

Het moet 1986 of 1987 geweest zijn toen Ludo Abicht voor de studenten van de Katholieke Vlaamse Hogeschool in Antwerpen een voordracht hield naar aanleiding van het verschijnen bij Uitgeverij Grammens van zijn boek De Joden van Antwerpen. De auteur, die in 1971 in het Amerikaanse Cincinnati een doctoraat in de Germaanse Letterkunde haalde met een proefschrift over de Praagse joods-Duitse auteur Paul Adler, was toen pas terug uit de Verenigde Staten waar hij lange tijd les gegeven had. Vergis ik mij niet, dan kwam Ludo Abicht destijds voor ons studenten spreken op uitnodiging van wijlen Georges Adé, hoogleraar Franse letterkunde aan diezelfde Hogeschool. Dit even terzijde.

Ik herinner mij wel nog levendig hoe de spreker, die al heel zijn leven tot de Vlaamse linkerzijde behoort, ons vertelde hoe een zwarte Amerikaanse student hem eens ‘racisme’ verweten had, omdat hij de jongeman in kwestie had laten zakken voor een examen. ‘Neen’, repliceerde Abicht gevat, ‘ik zou pas een racist geweest hem, mocht ik die student, wegens zijn huidskleur, niet gebuisd hebben, ook al verdiende hij dat.’ Want dat zou pas getuigd hebben van een paternalistische houding en minachting tegenover die student omwille van zijn huidskleur.

Herinnert Abicht zich die anekdote vandaag? Ik weet het niet, maar ik haal ze hier aan omdat ik zijn genuanceerde en kritische kijk op de dingen, en zijn bereidheid om met iedereen in dialoog te gaan, steeds enorm heb weten waarderen, ook al denk ik weinig ideologische raakpunten te zullen vinden met deze uitgesproken marxist.

2000 jaar antisemitisme

Vandaag vindt de lezer in Ludo Abichts nieuwste publicatie, De eeuwige kop Van Jood – een geschiedenis van het antisemitisme, dezelfde zin voor nuance terug. De filosoof Abicht heeft zijn leven lang veel belangstelling voor de joodse cultuur en geschiedenis aan de dag gelegd, maar zijn bewondering en affectie voor de joodse gemeenschap maakt hem daarom nog niet blind voor het lot van de Palestijnen of voor de uitwassen van de Israëlische politiek en hiermee komen we meteen bij een van de belangrijkste onderwerpen in zijn nieuwste boek. Het is verkeerd om, zoals sommigen onterecht doen, elke kritiek op Israël of het zionisme af te doen als ‘antisemitisme’. Op dat vlak lijkt de auteur mij aan te sluiten bij Iinkse Israëlkritische auteurs zoals Norman Finkelstein, Tom Segev of Shlomo Sand.

De eeuwige kop Van Jood – een geschiedenis van het antisemitisme  vat in een aantal beknopte maar heldere hoofdstukken 2000 jaar antisemitisme samen en gaat dieper in op de vraag hoe het oude christelijke anti-judaïsme, dat de joden eeuwenlang afschilderde als Godsmoordenaars, na de verlichting evolueerde tot het raciaal antisemitisme van ideologen als Houston Stewart Chamberlain en Edouard Drumont die in de twintigste eeuw inspiratiebronnen werden voor de nazi’s.

‘Joods’ of ‘joods’

Vooreerst echter even dit. Ik schrijf jood en joods consequent met kleine letter, zoals ik Israël en Israëlisch consequent met hoofdletter schrijf. Israëlisch slaat, zo leerde ik het althans, op de nationaliteit en vraagt dus een hoofdletter, terwijl joods op de religie slaat, en daarom een kleine letter vraagt, ook als het om mensen in de diaspora gaat die niet religieus zijn, maar zich wel tot de joodse gemeenschap rekenen. Er lopen immers heel wat joodse vrijzinnigen en atheïsten rond. Ludo Abicht heeft daar klaarblijkelijk een andere mening over en wijdt in zijn nieuwste werk een heel hoofdstuk aan ‘Wie is jood?’ en ‘Wie is Jood?’, waarbij joden met een kleine letter voor hem bekeerde aanhangers van de joodse religie zijn en Joden met een hoofdletter mensen die lid zijn van de Joodse natie.

Maakt hij dit onderscheid pas vandaag naar aanleiding van het delicate thema van zijn nieuw boek? Ik weet het niet, maar stel alleen vast dat Ludo Abicht ‘joods’ en ‘joden’ consequent met kleine letter schreef in vroegere publicaties, bijvoorbeeld in zijn boeiend essay Eén maat en één gewicht – een kritisch essay over Israël-Palestina  (Pelckmans-Klement, 2002).

‘Er bestaat geen links antisemitisme.’

Er zijn evenwel belangrijker punten om over te debatteren, zoals de vraag of er een links antisemitisme bestaat. Ludo Abicht gaat in verschillende hoofdstukken dieper in op deze vraag. Zo wordt het bij wet verboden ‘revisionisme’ of ‘negationisme’ doorgaans in de extreemrechtse of neonazistische en dus per definitie antisemitische hoek gesitueerd. Terecht wijst Ludo Abicht, die een kort hoofdstuk aan het negationisme en zijn voornaamste woordvoerder Robert Faurisson wijdt, de lezer erop dat ook heel wat linkse en extreemlinkse auteurs de verdediging van revisionisten op zich hebben genomen en hij vermeldt daarbij mensen als de trotskistische uitgever Pierre Guillaume en de Amerikaanse linguïst en politiek filosoof Noam Chomsky.

Hij had er ook nog mensen als Christopher Hitchens, de legendarische Abbé Pierre en Roger Garaudy, ooit een van de belangrijkste figuren van de Franse Parti Communiste, aan kunnen toevoegen. Of joodse revisionisten, zoals Gerard Menuhin (zoon van de beroemde dirigent), Joseph Burg of Jean-Gabriel Cohn-Bendit, broer van Daniel Cohn-Bendit. Ik noteer ook dat Ludo Abicht – en hij mag mij tegenspreken – meermaals de indruk geeft dat hij het bestaan van de Holocaustwetten afkeurt die in de meeste Europese landen bestaan en die het ontkennen, goedpraten of minimaliseren van de Shoah strafbaar stellen. Al was het maar omdat ze averechts werken en revisionisten de kans geven zich als martelaars van de vrije meningsuiting voor te doen.

Vroege arbeidersbeweging

In een ander hoofdstuk gaat Ludo Abicht uitgebreid in op het antisemitisme dat zich in de vroege arbeidersbeweging manifesteerde en waarvan sommigen zelfs trekken menen te ontwaren in het omstreden essay van Karl Marx Zur Judenfrage. De joden zouden hier op de korrel genomen zijn als exponenten van het kapitalisme en in dit verband schrijft Abicht enkele zeer interessante bladzijden over het antisemitisme van zo uiteenlopende figuren als Ferdinand Domela Nieuwenhuys, een invloedrijke Nederlandse sociaal-anarchist die na de Frans-Pruisische Oorlog van 1870 de Vredesbond oprichtte, de bij ons wegens zijn ‘Sire, er zijn geen Belgen’ beter bekende Waalse politicus Jules Destrée en Jan Neruda, een van de belangrijkste Tsjechische auteurs uit de negentiende eeuw.

Drie verschillende links geëngageerde personaliteiten die op een bepaald moment in hun leven notoire antisemieten waren. Zoals onze Antwerpse burgemeester Lode Craeybeckx ook, maar die krijgt geen vermelding, die zwaar beschonken op café ooit uithaalde ‘dat er niet genoeg verbrand zijn’, wat hem ei zo na zijn kop kostte. (Cfr. Gijs Garré, Lode Craeybeckx, Uitgeverij Grammens, 1986, blz. 94)

Maar toch bestaat er geen links antisemitisme houdt Ludo Abicht vol: ‘Neen, er bestaat geen links antisemitisme’, zo begint op blz. 195 het hoofdstuk over dit thema, want dat zou ‘een contradictio in terminis zijn’, meent de auteur. Wat meteen impliceert dat ‘links’ per definitie zuiver is en ‘rechts’ per definitie vuil. Ik ben zo vrij het op dat punt met de auteur oneens te zijn en wel om twee redenen.

Dickens, Voltaire, Dostojewski…

Ten eerste kan de lijst van linkse antisemieten tot in den treure aangevuld worden. Ludo Abicht is, denk ik, voldoende vertrouwd met het werk van de Israëlische hoogleraar en historicus Zeev Sternhell die verschillende boeken over de culturele bronnen van het fascisme schreef en waaruit blijkt hoezeer het ontluikende syndicalisme en anarchisme in Europa antisemitisch gekleurd was. En toch was dat syndicalisme en anarchisme uitgesproken ‘links’. En naast de grote schrijver Jan Neruda, van wie, zo lezen we bij Abicht, gewezen Amerikaans buitenlandminister Madeleine Albright de antisemitische clichés in haar memoires betreurt, kunnen we nog talloze andere grote humanistische – en dus linkse ? – schrijvers opsommen bij wie we dergelijke clichés terugvinden. Charles Dickens, Victor Hugo, Dostojewski… de allergrootsten hebben zich eraan bezondigd. Of begaan we een anachronisme door onze huidige inzichten op de negentiende eeuw te projecteren?

Ten tweede is er de verlichting die zo’n grote rol gespeeld heeft in de emancipatie van de joden met mensen als de Duitse auteur Gotthold Ephraïm Lessing en de parabel van de drie ringen in diens toneelstuk Nathan der Weise  of de Franse denker Condorcet. Er was ook de specifiek joodse verlichting, de Haskala, waar ik weinig over wist en waar Ludo Abicht een van de interessantste hoofdstukken van zijn boek aan wijdt. De lezer steekt er veel bij op, maar toch merk ik dat Abicht vergeet te vermelden hoezeer ook gerenommeerde verlichtingsdenkers door antisemitische vooroordelen geplaagd werden. Voltaire zou vandaag in de gevangenis vliegen voor zijn antisemitisme dat in vulgariteit niet moest onderdoen voor dat van de nazi’s. George Steiner, misschien wel de grootste joodse intellectueel van de twintigste eeuw, heeft daar in zijn oeuvre meermaals op gewezen.

De geschiedenis is niet zwart-wit.

Voltaire was niet de enige. Fourier, Proudhon, Diderot…. We zouden heel wat bladzijden aan antisemitische oprispingen van verlichtingsfilosofen en socialistische denkers kunnen besteden. De verlichting had haar duistere keerzijde, zoals Leon Poliakov, de grootste historicus van het antisemitisme terecht opmerkt en wiens vijfdelige Histoire de l’antisémitisme, een klassieker voor wie zich met dit thema bezig houdt, ik bizar genoeg niet terugvind in de bibliografie op het einde van Ludo Abichts boek. Maar dat kan een vergetelheid zijn.

Er bestond en bestaat dus wel degelijk een links antisemitisme, zoals er ook heel wat antisemieten oprechte verzetsstrijders tegen de Duitsers waren tijdens de Tweede Wereldoorlog en heel wat overtuigde linkse pacifisten in de collaboratie belandden. De geschiedenis is niet zwart-wit.

Maar dit meningsverschil, deze enige keer waar ik Ludo Abicht erop betrap wat ongenuanceerd te zijn, weerhoudt mij er niet van dit boek ten stelligste aan te prijzen. De auteur heeft een leemte opgevuld, want bij mijn weten verscheen er in het Nederlands taalgebied nog geen overzichtelijke en voor de leek vlot leesbare geschiedenis over dit thema. Dat Abicht daarbij geen taboes uit de weg gaat siert hem, want hij weet als geen ander hoe snel iemand die er onconventionele standpunten op nahoudt, over bijvoorbeeld Israël, in het verdomhoekje kan geduwd worden.

Koen Dillen (1964), studeerde in 1987 af als vertaler Frans-Duits en heeft een passie voor Frankrijk. Hij schreef onder pseudoniem opgemerkte biografieën over Nicolas Sarkozy en François Mitterrand en publiceerde, in samenwerking met Frank Vanhecke, Al bij al heb ik gelukkig geleefd', het levensverhaal van wijlen Marie-Rose Morel.

Commentaren en reacties