In het land van de eeuwige zomer
Els Snick vertaalde een aantal van Roth’s reportages en impressies uit Frankrijk en maakte er een mooi boekje van. Verhaaltjes om te proeven, even van te genieten, weg te leggen en dan toch maar weer ter hand te nemen. Els Snick vertaalde zijn reportages in prachtig Nederlands.
Els Snick vertaalde een aantal van Roth’s reportages en impressies uit Frankrijk en maakte er een mooi boekje van. Verhaaltjes om te proeven, even van te genieten, weg te leggen en dan toch maar weer ter hand te nemen. Els Snick vertaalde zijn reportages in prachtig Nederlands.
Een voorbeeld? Over Lyon: ‘Hier breng ik graag de avond door. Je vindt er kleine winkeltjes met smoezelige ruiten en aandoenlijke spulletjes die alleen door arme mensen worden gekocht: tabakszakken, zware horlogekettingen, grote olifantstanden, groene porseleinen hondjes en katjes, koffiekopjes met slechts één barst, houten servetringen, glazen parels in alle mogelijke kleuren en een nikkelenhoudertje voor tandenstokers. Je vindt er kleine delicatessenzaakjes met bestofte en al wat beurs geworden vruchten, uien, aardappelen, krantenpapier voor zakjes,katten die op de etenswaar zitten en spelende kinderen op de stoep. Alles gaat langzaam en zonder commotie.’
Joseph Roth (1894-1939) was een Oostenrijkse schrijver, of eigenlijk een Weense schrijver. Hij is geboren als chassidiem in de orthodox joodse gemeenschap op het platteland van de Oekraïne. Om te studeren trok hij naar Wenen, vlak voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. In 1916 meldde hij zich als vrijwilliger bij het leger en diende hij aan het oostfront bij de militaire persdienst in Lemberg, het huidige Lviv in Oekraïne. Terug in Wenen werd hij journalist en schreef een paar beroemd geworden romans zoals de Radetzkymars, over de ondergang van Oostenrijk-Hongarije. Hij ging feuilletons schrijven onder andere voor de Frankfurter Zeitung. Met een scherp oog voor details beschreef hij ‘zijn’ Frankrijk in kranten en tijdschriften. Nog een voorbeeld?
‘Dertien dagen bleef ik in Vienne. Toen ik aankwam, bekeken de vrouwen mij van achter hun ramen als een spook. En toen ik de stad verliet, verbaasden ze zich nog steeds over mij. De honden sliepen nog steeds op straat zoals op de dag dat ik aangekomen was. Sliepen ze eigenlijk wel? Waren ze niet dood? Zaten er echt oude vrouwen bij de ramen? Keken ze naar mij? Of waren ze als doden in staat door levenden heen te kijken, zoals je door glas en lucht kijkt? Hadden de inwoners van Vienne mij eigenlijk wel gezien? Of was ik door deze stad gewaaid als een briesje dat oude mensen nauwelijks voelen, en doden helemaal niet.’
Met de Frankfurter Zeitung brak hij eind twintiger jaren omdat ze iemand anders als correspondent in Frankrijk hadden benoemd en begon hij zijn zwerftocht door het leven. Tot Hitler aan de macht kwam was hij zeer succesvol. Zijn Radetzkymars werd een internationale bestseller.
Na de Machtergreifung is hij nooit meer in Duitsland geweest. Zijn boeken waren verbrand, zijn reportages niet gewenst. Hij trok van Parijs naar Amsterdam en weer terug. Israël Querido en Allert de Lange in Amsterdam gaven zijn boeken uit, zoals van zoveel Duitse exil-schrijvers. Alleen, op zijn hotelkamer, of aan een tafeltje in de kroeg, dronk hijzich langzaam dood. In mei 1939 was het eindelijk zo ver. Zijn vrouw die al vanaf 1930 in psychiatrische klinieken opgenomen was, werd in juni 1940 door de nazis in het kader van hun euthanasieprogramma vermoord.
‘Vandaag,’ schreef hij over Vienne in 1925, ‘is deze burcht wat ze altijd is geweest: een gevangenis. Maar in Vienne zijn er geen misdadigers en zelfs niet eens dronkaards. Er is alleen een gevangenisbewaker, die de gevangene is van zichzelf. Hij leidt een zinloos bestaan – als een sleutel die op geen enkele deur past, of als een deur zonder huis. Hij dwaalt door de gangen en zorgt dat hij niet ontsnapt. Op een binnenplein dat ooit het Forum Romanum was, wonen twee bejaarde vrouwen. Ze verlaten dit binnenplein nooit. Het kan hun niet schelen of er iemand voorbijkomt of niet. Ze zitten voor hun deur naar elkaar te knikken en verliezen af en toe een stil woord dat op de binnenplaats neervalt als een kiezelsteen in een diepe put: je hoort geen geluid. Het groen woekert tussen de voegen van de stenen. Het zijn die stenen die op bevel van Julius Caesar opeengestapeld werden tot vestingmuren. Ze zijn zo dood als Julius Caesar zelf. Het is niet waar dat stenen kunnen praten. Stenen zwijgen.’
De Nederlandse publicist Henk Jurgens (1942) is politicoloog (UvA). Hij schrijft regelmatig in Doorbraak over Nederland en de Nederlandse politiek.
Jan Renkema probeert de ‘Nederlander’ is een beperkt aantal pagina’s te doorgronden.