Niets nieuw onder de zon
Dit boek voegt weinig toe aan de lange reeks gedachte-experimenten van de mens over dit interessante thema. Van een gemiste kans gesproken.
Vuur. Weinig natuurverschijnselen die zo sterk tot de verbeelding spreken. Op water, aarde en lucht na, misschien. Iedereen met een beetje herinneringen aan zijn of haar kindertijd, kan zich het aansteken van de kachel of (‘politiek correcter’ dezer dagen) de barbecue voor de geest halen. De fascinatie van een kind voor de magische vlammen van een vuur. Wat een dankbaar thema voor een potentieel fris en verhelderend boek. Hoe relevant in tijden van vandaag, waarin een herijking van ons energiemodel zich opdringt.
Wat een gemiste kans
Niets daarvan in dit boek van de hand van filosoof en wannabe bekende Vlaming Ignaas Devisch. Wat een gemiste kans. Het begint nochtans goed. De ondertitel Een vergeten vraagstuk klinkt op z’n zachtst gezegd blakend van zelfvertrouwen, om niet te zeggen lichtjes arrogant. Maar goed, mantel der liefde als wat volgt effectief bewijst dat de filosofisch ingestelde mens de jongste eeuwen niet nagedacht heeft over vuur. Quod non, helaas.
In zijn inleiding lijkt Devisch te willen beklemtonen hoe uniek zijn queeste genoemd mag worden. Daarbij gaat hij gemakshalve voorbij aan pakweg Joop Goudsblom, de Nederlandse socioloog die in 2015 Vuur en beschaving schreef. Des te eigenaardiger dus dat diezelfde Goudsblom in het eerste hoofdstuk wél vermeld wordt. Tussen neus en lippen weliswaar, maar het kwaad is geschied. De aandachtige lezer wordt een beetje wantrouwig. Dit lijkt een beetje op een zelfhulpboek dat zijn eigen bestaan probeert te rechtvaardigen.
Devisch strooit ideeën even gul in het rond als een politicus excuses
Met half opgetrokken wenkbrauw storten we ons dan maar op het eerste deel van dit boek. Als een rasechte hyperkineet plukt Devisch allerlei ideeën bij elkaar. Hij strooit ze even gul in het rond als een politicus dat doet met allerlei excuses wanneer iets fout loopt. En hij zou ermee wegkomen ook. Mocht hij zich niet schuldig gemaakt hebben aan de grootste fout die een schrijver kan maken: het onderschatten van het eigen publiek. Hoewel dit boek bulkt van de leuke weetjes, prikkelt het de lezer quasi nergens. Devisch schrijft zo populariserend dat een mens zich afvraagt waar hij ooit gestudeerd heeft.
Zo legt Devisch in Het verhaal van vuur het mythologisch narratief uit. Hij vat ‘narratief’ letterlijk op, namelijk als een set van ‘verhalen’. Heel fijn voor de lezer die graag grasduint en aan de oppervlakte blijft. Extra jammer voor wie al een beetje belezen voor de dag komt want hier biedt Devisch werkelijk niets nieuws aan.
Wie in een werk dat pretendeert een vergeten vraagstuk te behandelen, citeert uit Stephen Fry’s Mythos, heeft het niet begrepen. Iemand in de zaal die deze filosoof kan/wil diets maken dat bronteksten best niet uit een hervertelling geplukt worden van een droge Britse komiek die graag zoveel mogelijk boeken wil verkopen? Hesiodos was een betere keuze geweest, meneer Devisch.
Wij zijn géén kokende apen
Verderop in het boek volgt dan een ronkend citaat van Richard Wrangham. ’Wij zijn kokende apen, zo schrijft Richard Wrangham. Zonder de beheersing van het vuur zou er van het genus Homo geen sprake zijn. Dankzij vuur kunnen we koken, hebben we dag en nacht verlichting, kunnen we onze huizen verwarmen, ons verplaatsen en zoveel meer.’
U heeft het syllogisme ongetwijfeld ook opgemerkt. Wij zijn geen kokende apen. Want als wij kokende apen zijn, kan er geen sprake zijn van het geslacht Mens. Apen maken nu eenmaal geen vuur. Als Wrangham met deze gedachtegang tijdens mijn lessen filosofie op de proppen zou komen, is het verdict onverbiddelijk: gezakt.
Uitermate storend ook dat Devisch de term ‘vuur’ te pas en te onpas gebruikt in de betekenis die hem best uitkomt. Zo beschrijft hij in het deeltje over het monotheïstische narratief het offer dat Abraham moest brengen – een scène die hij overigens gemakshalve zonder boe of ba letterlijk interpreteert. Geen enkel weldenkend mens plaatst de figuur van God uit het oude testament niet in zijn tijdsgeest. Tenzij die columnist is voor De Standaard blijkbaar.
Hoe licht klinkt dan ook het stuk waarin Devisch hoogdravend afrekent met geloof. ’Zodra de mens in de moderne tijd de kans schoon ziet het vuur beter te begrijpen en in een latere fase ook te beheersen, zal God als een van de eersten sneuvelen op het altaar van de vooruitgang. Waarna het vrijheidsfeest van de moderne mens zal losbarsten.’ Geeuw. Me dunkt dat aan de basis van de laïcisering van onze maatschappij heel wat meer ligt dan enkel technologische vooruitgang. Wie zijn geschiedenis een beetje kent, zal dat ongetwijfeld beamen. Vraag maar aan de arbeiders uit Daens’ tijd. Een priester, weet u wel?
De lezer als kleuter in een snoepwinkel
O ja, in voetnoten woordelijk herhalen wat je in je tekst neerpent, is ook niet bijster bevorderlijk voor de geloofwaardigheid van een boek. Studenten van Devisch die zoiets uitvreten, mogen hun huiswerk allicht herdoen. En een voetnoot voor een videoclip van The Beasty Boys, serieus? Gelukkig schrijft Devisch zelf: ‘Misschien is de vergelijking wat grotesk (…) Plots staan we midden in de grote snoepwinkel. Een enkeling die dan nog maat kan houden. Dat de combinatie van absolute vrijheid en technische voortvarendheid uiteindelijk uitloopt op een zorgelijke situatie, weten we ondertussen. Wie denkt echter aan de gevolgen van te veel snoepen als de voorraad eindeloos lijkt? Voortdurende onnadenkendheid komt helaas met een prijs, en het is hoog tijd dat we de oplopende rekening onder ogen zien.’ Vraag voor alwetend vadertje Devisch die zijn publiek als kleuters in een snoepwinkel ziet: geldt dit ook voor wie boeken over vuur schrijft?
Ronduit ergerlijk is de passage over Herakleitos, de ‘duistere’ filosoof. Iedereen weet dat de man in zijn aforismen graag het beeld van vuur gebruikte. Net zoals het beeld van de boog om zijn publiek te wijzen op de samenhang van tegengestelden. Zonder twee uiteindes die van elkaar weg willen, geen opgespannen boog. Dat geldt ook voor andere zogenaamde natuurfilosofen, die water of zelfs atomen als ordenend principe in de kosmos aanvaardden. Wat een gemiste kans dat Devisch hieraan geen aandacht besteedt.
Het dedain spat bij momenten van de pagina’s
Wanneer hij schrijft: ‘Wetenschappen stonden toen niet op het niveau van nu en de rol van filosofie was om het ogenschijnlijk onverklaarbare van een uitleg te voorzien’ kan de lezer niet anders dan de wenkbrauwen fronsen. Wat is het verschil dan tussen filosofie en mythologie? En hoe pedant kan het zijn om met een pennentrek de mensen van toen achterlijk te noemen? Ooit al gehoord van het Antikythera-mechanisme? Kunnen wetenschappers van vandaag een serieus puntje aan zuigen.
Het dedain waarmee Devisch naar de wereld kijkt, spat bij momenten van de pagina’s. ‘Niet alleen wekt de oproep tot minderen weinig enthousiasme bij de grote massa, misschien zijn ook de middelen waarmee men het klimaatbewustzijn probeert aan te wakkeren niet echt geschikt.’ Gevolgd door een hemeltergend stuk over sobere maaltijden in de lagereschooltijd van meneer.
Zeggen dat ‘de massa’ (waarom niet ineens gewoon het woord ‘plebs’ gebruiken?) niet direct warmloopt voor de milieuproblematiek is niet alleen hautain. Het is ook gewoon niet waar. Ook ‘gewone’ mensen zijn met het klimaat bezig, professor Devisch. Zeker wanneer het in de zomer veertig graden is in hun tweekamerappartementje.
Korte samenvatting van dit boek is dan ook: niets nieuws onder de zon.
Pieter Van den Bossche is vader, leraar en classicus. In die volgorde. Als leraar geeft hij Latijn, Grieks en filosofie in het Sint-Vincentiusinstituut te Gijzegem, maar in zijn vrije tijd experimenteert hij met hout, baksteen en metaal.
Openstaan voor kennis en vaardigheden die aangereikt worden op school, lukt enkel wanneer ouders aan hetzelfde touw trekken.