Genadeloos afrekenen met religie
Tulkens neemt de lezer mee op een historische en theologische reis doorheen de late 15e en vroege 17e eeuw.
De middeleeuwen. Een periode van om en bij de duizend jaar die tussen het einde van de klassieke oudheid en de ontdekking van een gloednieuwe wereld ligt. Gekenmerkt door fanatiek dogmatisme en de bijhorende godsdienstoorlogen, afscheidingen en kruistochten. Met een grote massa analfabeten die dagelijks in een bittere strijd verwikkeld waren om te overleven. De dark ages, met andere woorden. Een duistere tijd tussen twee era’s van prille democratisering en verlichting.
De middeleeuwer was niet achterlijker dan zijn voorgangers
Onzin. Elke leerling die onze schoolbanken verlaat, weet dat er geen sprake was van een scherpe cesuur tussen oudheid en middeleeuwen. En dat de landbouwmethoden van de oudheid absoluut niet beter waren dan die van de middeleeuwse mens. Om nog te zwijgen van de geneeskunde: de sappenleer van Galenus bleef eeuwenlang na de val van het West-Romeinse rijk de basis voor medische behandelingen. Kort gesteld: de middeleeuwer was niet achterlijker of dommer dan zijn voorgangers.
Wie Joris Tulkens’ jongste werk leest, komt daar vanzelf achter. De Odyssee van Pedro en Luisão speelt zich af in twee tijdsgewrichten. Anno Domini 1628 — Hasselt. Zuster Hildebrandt, moeder-overste van de grauwzusters in Hasselt, leest een brief van Luisão do Couto, een handelaar uit Amsterdam met wie ze jaren geleden in contact is gekomen. Brenger van dit schrijven is een zekere Morena, een jonge vrouw die Latijn, Portugees en Diets spreekt, een medische opleiding gevolgd heeft en het Nieuwe Testament, de Thora en de Koran bestudeerd heeft.
Het institutionele racisme in de 17e eeuw
Op zijn zachtst gezegd verwonderlijke antecedenten voor een vrouw in die tijd. Helemaal onverwacht wanneer blijkt dat Morena, de jonge vrouw in kwestie, zwart is. ‘Niet zwart in de betekenis van vuil, maar zwart zoals Ethiopiërs zwart zijn.’ Het institutionele en misogyne racisme waarmee Morena heel haar leven geconfronteerd werd, doet de huidige problemen rond migratie verbleken tot een ruzie tussen peuters op de speelplaats. Foei, geef dat terug en opgelost.
Morena heeft bovendien elf dagboeken bij zich. Daarin staan de avonturen van diezelfde Luisão do Couto en diens vader, Pedro beschreven. Interessante tijdsdocumenten die zuster Hildebrandt graag leest. Ziedaar het kader waarrond Tulkens zijn roman opgebouwd heeft.
Gruwelijke Jodenvervolgingen
Alles begint in het Spanje van 1492, met de uitvaardiging van een edict-generaal door de katholieke koningen Ferdinand van Aragon en Isabella van Castilië. Een hele mond vol voor een document dat Joden en hun bezittingen tot personae non gratae verklaart in Spanje, Sicilië, Mallorca en Sardinië. Gevolg is een exodus naar onder andere Portugal en Sevilla, waar een of andere Genuees zich klaarmaakt om een zeeroute naar de Indiës te zoeken.
De Joodse familie Menassah besluit uit Spanje te vertrekken. Onderweg worden zij het slachtoffer van rovers die gruwelijk toeslaan. ‘Mijn moeder slaat haar handen voor haar gezicht en bidt hardop tot de God van de christenen dat Hij de mannen tegenhoudt. Even later horen we het wanhopige gegil van grootmoe Elisa, gegil dat overgaat in een zacht gejammer, dat na een tijdje stilvalt. Daarop horen we ook het geroep van mijn vader, dat abrupt wordt afgebroken.’ Onwillekeurig denken we aan de horrorverhalen die vluchtelingen anno 2020 met zich meedragen. Voordat de vader van het gezin zijn laatste adem uitblaast, vraagt hij zijn zoon Simon de verloren stammen van Israël te zoeken. Het startschot van een hele reeks avonturen.
Verloren Joodse stammen in Ethiopië
Simon verandert zijn veel te Joods klinkende naam in Pedro en monstert aan op de vierde expeditie van Christoforo Colón ofte Christoffel Columbus. Zijn zoektocht naar de verloren Joodse stammen levert hem in de nieuwe wereld helaas niets op. Pedro vestigt zich in Portugal als man van aanzien en vergeet de queeste die zijn vader hem opgelegd had. Tot 19 april 1506, Pasen. Een vermeend mirakel in de kapel van de dominicanen leidt tot relletjes waarbij joden en nieuwe christenen worden geviseerd. ‘De stank is verschrikkelijk. Het gekrijs en het geschreeuw zijn mensonterend.’ Pedro verlaat vol walging over het gebeurde Portugal en zijn pasgeboren zoontje.
Na veel omzwervingen komt hij in het rijk van de legendarische Pape Jan terecht, in het huidige Ethiopië. Daar belandt hij dan weer in de armen van een bloedmooie, zwarte prinses die door hem bezwangerd wil worden om een nieuwe koning te kunnen baren. Uiteraard kwijt Pedro zich met overgave van die taak. Maar aan alle mooie liedjes komt helaas een einde. Pedro keert teleurgesteld terug naar Portugal, waar hij een leven in het verborgene leidt met zijn zoon Luisão.
De roman kantelt
Op zijn oude dag vraagt Pedro aan de jongen om naar het rijk van Pape Jan te reizen en daar het kind te zoeken dat hij verwekt heeft. Tegen zijn zin vertrekt de jongeman op reis, samen met Jacinto, een uit de kluiten gewassen vriend die van aanpakken weet. Samen vinden ze Luisão’s halfzus terug, een (u raadt het al) beeldschone prinses die luistert naar de naam Gudit. Ze geraken terug thuis, Jacinto huwt Gudit en samen krijgen ze een dochter, Morena. Gudits ouders sterven allebei en Morena komt onder de hoede van haar oom, Luisão dus.
Beiden reizen naar het tolerante Amsterdam vanwaaruit Luisão als graanhandelaar reizen maakt naar de Zuidelijke Nederlanden. Tijdens een van die expedities komt hij in contact met de grauwzusters. Hij vraagt hen om voor zijn pleegdochter Morena te zorgen wanneer hij het niet meer kan. Hiermee keert de roman terug naar zijn beginpunt. Morena komt in Hasselt terecht, waar ze moet opboksen tegen de gebruikelijke masculiene en kerkelijke vooroordelen. Om aan het eind van het verhaal een lokale legende te worden. Hoe dat precies zit, leest u uiteraard best zelf.
Beelden die blijven hangen
Tulkens slaagt erin met behulp van enkele woorden een hele wereld op een geloofwaardige manier te beschrijven. De pogroms in Lissabon grijpen de lezer bijvoorbeeld werkelijk naar de keel. Zeker wanneer zuster Hildegardt als lezer van de dagboeken de bedenking maakt dat ‘geen God — en zeker de christelijke niet — ooit kan toelaten dat de onschuldigste wezens op aarde voor Zijn plezier ter dood worden gebracht.’ Een blik op de recente geschiedenis leert ons, helaas, iets anders. Maar ook de hoofdstukken die hij wijdt aan de expeditie van Columbus, nemen de lezer mee op een wonderlijke reis door de ogen van een personage dat geleerd heeft koste wat kost te overleven in een keiharde wereld. Ook wanneer dat de verkrachting van een twaalfjarig meisje inhoudt.
Hoe gruwelijk en levensecht sommige scènes ook beschreven worden, Tulkens laat altijd ruimte voor een streepje gortdroge humor. De scène waarbij Luisão zijn vader simpelweg dronken voert wanneer die God een leugen noemt, is daar een mooi voorbeeld van. Maar ook de lichtvoetigheid waarmee Pedro de sadistische marteling van een vijandelijke officier beschrijft, hoort in dit rijtje thuis. Humor als pantser tegen de opperste gruwel. Tulkens doorgrondt dit psychologisch fenomeen als een ware meester. Zonder de man van vreemde hobby’s of een duister verleden te willen beschuldigen, uiteraard.
Cynisme ten aanzien van de menselijke soort
Dat Tulkens classicus is, voelt de lezer gemakkelijk aan. De historische gebeurtenissen worden erudiet uitgewerkt, de details smakelijk en doordacht aangebracht. Maar deze roman ‘episch’ noemen, is voor ons een brug te ver. Vergelijkingen met Vergilius’ Aeneis bijvoorbeeld, zijn totaal uit de lucht gegrepen. Niet alleen omdat het hier om meerdere hoofdpersonages en vertelstandpunten gaat, maar ook omdat het verhaal heel rationeel in elkaar zit. Geen straffende god die een actieve rol speelt, wel kleine mensen die genadeloos in hun hemd gezet worden als de gelegenheid zich voordoet. Een beetje zoals Tulkens in de aanhef van deze roman schrijft: ‘In dit verhaal zullen de wonderlijke avonturen van de nazaten van Moshe ben Menassah de lezer tot vermaak dienen, de jeugd tot lering strekken en de filosoof bevestigen in zijn cynisme ten aanzien van de menselijke soort.’
Een intellectueel plezier zijn dan ook de passages op het einde van het boek, waar Tulkens zijn filosofische lusten botviert. Morena dient zich voor een intelligente prelaat te verantwoorden wegens beschuldigingen van ketterij. ‘De hoogeerwaarde heer Rogerius Delforges, officialis van het prinsbisdom Luik, beschouwt zichzelf als een ruimdenkend man. In feite heeft hij op elk gebied een hoge dunk van zichzelf. Degenen die ooit zijn voor- of tegenstanders zijn geweest, spreken dat niet tegen. Hij is uitermate intelligent, kent elk verborgen hoekje van het theologisch systeem, apprecieert de pientere opbouw ervan en kan de vinger leggen op de beperkingen ervan.’ Een beschrijving die eerlijk gezegd ook opgaat voor de doorsnee classicus, maar dat terzijde.
Geloven is je overgeven
De theologische discussie tussen Morena en de weledelgestrenge heer Delforges is om vingers en duimen bij af te likken. ‘”Geloven” wil zeggen dat je je overgeeft. Je begrijpt het mysterie niet, maar je gaat er toch in mee. Dat is de christelijke nederigheid, Morena! Nederigheid die je niet bezit!’ ‘Als ik u goed begrijp is “geloven” dus ja zeggen op iets wat voor hetzelfde geld een leugen kan zijn! Hoe durft u mensen dan dwingen te geloven, hoogeerwaarde heer? Hoe durft u hen op de brandstapel te zetten als ze weigeren ja te zeggen op iets wat evengoed een leugen kan zijn?’ Ware woorden in 1628, ware woorden in 2020. Lezen dus, die roman.
Pieter Van den Bossche is vader, leraar en classicus. In die volgorde. Als leraar geeft hij Latijn, Grieks en filosofie in het Sint-Vincentiusinstituut te Gijzegem, maar in zijn vrije tijd experimenteert hij met hout, baksteen en metaal.
Openstaan voor kennis en vaardigheden die aangereikt worden op school, lukt enkel wanneer ouders aan hetzelfde touw trekken.