JavaScript is required for this website to work.

Zoals het truweel in Vlaanderen tikt, tikt het nergens

Erik De Bruyn31/12/2022Leestijd 6 minuten

De ontvoogding van Vlaanderen inzake ruimtelijke ordening heeft de voortschrijdende verkruimeling van onze open ruimte helaas niet kunnen stoppen.

Na het lezen van Met voorbedachten rade: De sluipmoord op de open ruimte van Peter Renard, Tom Coppens en Guy Vloebergh moest ik terugdenken aan een lange wandeling die ik ooit maakte dwars door de provincie Antwerpen, die in ‘t Stad ook wel eens als ‘de parking’ door het leven gaat. Het was de eerste etappe van het Belgische deel van Grote Routepad nummer 5, dat in zijn totaliteit van Scheveningen naar Nice voert.

Grote routepaden komen tot stand door het knip- en plakwerk van plaatselijke wandelverenigingen. Verenigingen die in hun eigen regio hun beste stapschoentje voorzetten en de wandelaar desnoods via allerlei kronkelpaadjes tonen wat voor moois hun omgeving te bieden heeft. De GR’s zoeken dus bij voorkeur de natuurgebieden en de open ruimte op, en een voetreis naar Nice verloopt dan ook allesbehalve lineair. Elk jaar legde ik een of twee segmenten af, die me achtereenvolgens door de Belgische Ardennen, het Groothertogdom Luxemburg, Lotharingen, de Vogezen, de Jura en de Alpen voerden.

‘Het lelijkste land ter wereld’

Ik heb veel moois gezien, maar die eerste etappe van Essen tot Herselt was ronduit spuuglelijk, op enkele plukjes bos in Brasschaat en Zoersel na. Pas vanaf Averbode klaarde het landschap een beetje op. Voordien was het een slagregen van industriezones, benzinestations, shoppingmalls, sportvelden, paardenstoeterijen, garagisten, varkensstallen, autosnelwegen, verkavelingen en baanprostitutie geweest. ‘In de provincie Antwerpen heeft 30 procent van de landbouwgrond een bestemming die niets met professionele landbouw te maken heeft’, lees ik op pagina 116. Dat heb ik gemerkt, ja.

De communistische architect Renaat Braem had dus redenen genoeg om België het lelijkste land ter wereld te noemen. Hij bedacht een radicale remedie: alle urbanistische ontwikkeling lineair concentreren langs het Albertkanaal tussen Antwerpen en Luik, en de rest van het land overlaten aan de landbouw en de natuur.

Een koterij van wetten

Renard, Coppens en Vloebergh leggen in de eerste zeven hoofdstukken uit hoe ons land die twijfelachtige eretitel in de wacht sleepte. De kiemen ervan liggen in het unitaire België, waar een dicht spoorwegnet ervoor moest zorgen dat industriearbeiders na hun dagtaak in de grote steden konden terugkeren naar de geborgenheid van de eigen parochie, in plaats van ten prooi te vallen aan goddeloze socialisten. Het werd nog versterkt toen België na de Tweede Wereldoorlog inzette op de private verwerving van woningen in plaats van op sociale woningbouw zoals dat in Nederland, Duitsland en Oostenrijk het geval was.

Het beterde er niet op toen vanaf de jaren tachtig Vlaanderen de volle bevoegdheid kreeg over haar ruimtelijke ordening. Aan een gebrek aan wetgeving zal het niet gelegen hebben. Integendeel, de eerste vier decennia van de Vlaamse autonomie kenmerkten zich door een diarree aan decreetgeving inzake ruimtelijke ordening. Als gevolg daarvan werd die Vlaamse ruimtelijke wetgeving de papieren afspiegeling van wat zij geacht was te bestrijden: een koterij.

‘Het zakboekje (!) ruimtelijke ordening is ondertussen al 1500 pagina’s dik’, schrijven de auteurs. Daar moet je al erg diepe zakken voor hebben. En ook wie nog iets wil bouwen, dan wel iets wil verhinderen (hoewel het eerste nog altijd véél vlotter gaat dan het tweede), moet al zeer diepe zakken hebben om een gespecialiseerde en dus dure advocaat onder de arm te nemen.

Korte zomer

Renard, Coppens en Vloebergh ontwaren een korte zomer van de Vlaamse ruimtelijke ordening in de tweede helft van de jaren negentig. Toen kwam het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen tot stand. In die tijd stuurde de socialist Eddy Baldewijns de bulldozers af op illegaal gebouwde weekendhuisjes in kwetsbare natuurgebieden. Het wordt hem in een Vlaanderen, waar menig hart tikt op het ritme van een bouwvakkerstruweel, niet in dank afgenomen.

Het ontlokt wijlen Steve Stevaert in een gesprek met een Nederlandse journalist zelfs de uitspraak dat een Vlaams minister van Ruimtelijke Ordening het al even moeilijk heeft als een Nederlandse minister van gastronomie… (Blz. 135.)

In het eerste decennium van onze waanzinnige eenentwintigste eeuw komt er al snel een einde aan al dat ‘communistische’ plannen en handhaven. Structuurplannen worden terzijde geschoven om plaats te maken voor beleidsplannen die niet ontsproten zijn aan het brein van experten maar aan dat van gewiekste communicatiedeskundigen, die kaarten vervangen door fraaie tegeltjes en pictogrammen. Op pagina 49 lezen we: ‘Door geen kaarten meer te gebruiken lijkt het erop alsof het beleid ook geen keuzes hoeft te maken. Alsof plotseling alles overal kan. Samen met de aankondiging van de betonstop kunnen op die manier luchthavens en bedrijventerreinen worden uitgebreid.’

De prijs van ruimtelijke verrommeling

In deze virtuele ruimte groeien virtuele bomen opnieuw tot in de hemel, terwijl de Vlaming, of hij nu landbouwer, industrieel of werknemer is, doodkalm de takken blijft afzagen waarop we allemaal zitten. Want ruimtelijke verrommeling komt met een hoge prijs: tracht nog maar eens performant openbaar vervoer te organiseren. Of wapen je infrastructuur maar eens tegen de grillen van de klimaatopwarming. Doe maar eens iets aan de voortschrijdende bodemerosie, of tracht de ineenstorting van de biodiversiteit maar eens te keren met zo’n paar plukjes versnipperde natuur.

En de boer, hij ploegde niet voort. Hij verkocht zijn landerijen voor veel geld als bouwgrond of voor het inrichten van een paardenstoeterij. De hobbypaarden zijn ondertussen met een kwart miljoen in Vlaanderen.

Het zijn zotten die handhaven

Fast forward nu naar de handhaving. Het is een terrein waarop ondergetekende een beetje thuis is, zij het dan vooral de milieuhandhaving, met zijdelings ook ruimtelijke ordening en stedenbouw.

Als ambtenaar nog steeds in functie is het mij nog niet vergund (!) om er veel concreets over te zeggen. Maar met enkele impressies en bedenkingen wil ik wel aangeven dat de voetangels en de schietgeweren die op de weg van een performante handhaving liggen, nog talrijker zijn dan de auteurs vermoeden.

Ten eerste moet je al uit speciaal hout gesneden zijn om dergelijk werk te willen doen. Men verwacht een aan het academische niveau grenzende kennis inzake snel wijzigende wetgeving en juridisch jargon, gecombineerd met de nodige technisch-bouwkundige inzichten en planlezen. Maar daar blijft het niet bij. De handhaver is niet bepaald een brenger van de blijde boodschap. Schrijver dezes heeft meermaals doodsbedreigingen mogen ontvangen, en één keer pleegde iemand een concrete aanslag op zijn leven. Die ene keer had niks met milieu, en alles met stedenbouw te maken. Ook een collega, die wel eens voor een kleiner lokaal bestuur werkt, werd haast door een tractor van de weg gereden.

Geen bescherming

Eens het veldwerk achter de rug, wenkt vervolgens vaak de confrontatie met dure advocaten die met torenhoge schadeclaims en broodroof dreigen. Weliswaar voor het theater, maar je moet al wat jaren op de teller hebben om dat te doorzien, en intimiderend blijft het altijd. Het aanbod aan mensen die een dergelijke job kunnen én willen uitvoeren tegen een bescheiden loon is dan ook gering. Dat de Vlaamse regering ondertussen alles in het werk stelt om de rechtspositieregeling van de ambtenaar uit te hollen helpt evenmin. Objectief en neutraal handhaven is onuitvoerbaar zonder de solide bescherming van een statutaire benoeming.

Corruptie?

Het is dan ook jammer dat ik bovenop dit alles op pagina 141-142 ook nog een vage insinuatie betreffende corruptie bij de handhavers moest lezen. Met uitzondering van enkele ophefmakende zaken (waaronder alweer een in de provincie Antwerpen) lijkt corruptie in de handhaving me eerder een marginale kwestie te zijn. Daar ligt het kalf niet gebonden.

Aan de reeks remedies die de auteurs aan het eind van Met voorbedachten rade opsommen zou ik nog de volgende willen toevoegen. In plaats van lokale besturen met elkaar in concurrentie te laten treden in de jacht op schaarse profielen, zoals minister Somers op 10 november bepleitte in het Vlaams parlement, zou het beter zijn om over de gemeentegrenzen heen een expertenpool op poten te zetten. Op die manier kan elk lokaal bestuur daar een beroep op doen en kunnen kleinere gemeenten meegenieten van de expertise die in grotere steden werd opgebouwd.

Wachten op de volgende overstroming

Ten slotte is er nog de rol die, excusez le mot, de azijnpissende burger speelt. De inperking van de mogelijkheden van de burger om tussen te komen in de ruimtelijke planning, de vergunningverlening én de handhaving ervaart de progressieve hoek (en ook dit boek) als een ondermijning van de burgerlijke rechten en vrijheden. Maar hoewel de meerderheid van de burgers een punt heeft wanneer zij een klacht indienen, is er ook een harde kern van postmodern geconditioneerde neoliberalen die menen dat de wetgeving en de handhaving er enkel is om hun particuliere belangen te dienen. Die harde kern zorgt voor behoorlijk wat werklast.

In principe heeft die burger trouwens het voorlaatste woord als het gaat over de vrijwaring van onze landschappen en de open ruimte. De binding die bepaalde politieke partijen hebben met belangengroepen zoals de agro-industrie (CD&V) of de vastgoedsector (N-VA) is zonneklaar. Maar is het niet zo dat de connectie met die belangengroepen ingebakken zit in de kiezer zélf, zoals Anton Jäger van de KU Leuven suggereert in zijn opiniestuk in De Morgen van 21 december 2022? Jäger benoemt als een van de drie factoren waardoor politiek en vastgoedsector met elkaar verstrengeld zijn geraakt de kiezers zelf, ‘wier huiseigendom door permanente deflatie moet worden ondersteund’. En niet enkel door deflatie, maar door een breed instrumentarium van maatregelen die de particuliere eigendom en de zelfverrijking laten primeren boven het algemeen belang.

Daarom deel ik het relatieve optimisme van de auteurs helaas niet. Ik vrees dat het wachten is op wie het laatste woord zal spreken, en dat is de Europese Unie. Of op wie het allerlaatste woord zal spreken, en dat is de natuur. Om het met de woorden van de auteurs van dit boeiende boek te zeggen: ‘Het is wachten op de volgende overstroming.’ (Blz. 96.)

Erik De Bruyn (1959) is actief in de Antwerpse sp.a.

Meer van Erik De Bruyn
Commentaren en reacties