Zeg nooit zomaar graffiti tegen Street Art. Het eerste is clandestien geklad op gevels, het tweede is een respectabele kunstvorm. Het eerste bestaat uit stuntelig, soms met schablonen neergekwakt spuitwerk van pubers, het andere is esthetisch, gesofistikeerd, en dikwijls met een vette knipoog naar barokschilder Caravaggio of naar Hollandse meesters. In Brussel is er al een tijdje zo’n (voorlopig) anoniem genie aan het werk. Zijn jongste hoogstandje is het fresco van een omgekeerd opgehangen en opengereten lichaam in enorme proporties, des nachts neergeborsteld op een grijze gevel van een even grijs en troosteloos appartementsgebouw aan de Brigitinnenstraat in de Marollenwijk. Een Huzarenstukje moet het geweest zijn.
Volgens Remco Sleiderink, campusdecaan van de Faculteit Letteren KU Leuven in Brussel, is de macabere galgscène een verwijzing naar een werk uit eind van de 17e eeuw De lijken van de gebroeders De Wit, toegeschreven aan de Nederlandse schilder Jan de Baen, die eveneens twee gehangenen met opengereten buiken konterfeitte.
Boeiend, zo’n intellectueel hoogstaand een-tweetje tussen kunstenaar en professor. De muurschilderingen zouden verder verwijzen naar periodes van politieke instabiliteit, geweld, het populisme, Trump, de Brexit en weet ik nog meer. Superactueel. En als Caravaggio een onthoofding schildert, waarom zou deze Street-Artiest dat dan niet mogen. Aldus ook Sven Gatz (Open Vld), Vlaams minister van Cultuur en Brusselse Aangelegenheden.
Ik ben als estheet en kunstfreak helemaal mee. Zelf probeer ik op Facebook soms de grenzen te verleggen en werd ik er al eens uitgebonjourd vanwege publicatie van het zogenaamd pornografische werk L’origine du monde van Gustave Courbet. En kunstenaars die referenties oproepen naar oude meesters en daarin een actuele boodschap leggen: formidabel, leve de intertekstualiteit.
Maak België mooi
Alleen probeer ik me voor te stellen wat je als bewoner voelt als zo’n uiteen gereten lijk naast je raam hangt op de zevende verdieping. Die vraag schijnt bij de artiesten niet op te komen. ‘Mama, papa vond de garagepoort weer niet en is met zijn zatte botten tegen onze muur te pletter gevolgen’. ‘Och jongen, het is maar hedendaagse kunst’. De nachtelijke schilderhelden vinden het vanzelfsprekend dat mensen die daar wonen en in de wijk rondlopen, het enorme konterfeitsel accepteren zonder dat hen iets gevraagd werd. “Ik woon naast die reuzenlul”. Ja, ze mogen erover discussiëren dat wel, en de televisie komt hen een micro onder de neus duwen. Achteraf. Het is met andere woorden een compleet top-down-gebeuren onder een schijn van artistiek anarchisme.
‘Je zou het kunnen zien als een aanklacht tegen het rechtse populisme’, aldus de verder filosoferende KUB-campusdecaan. Hola, gaan we die toer op? De politiek-correct vermanende vinger via boodschappen op onbereikbare hoogte?
Ik weet niet of professor Sleiderink het zo leuk zou vinden mocht iemand zijn gevel gebruiken als canvas voor een allerindividueelste expressie van een allerindividueelste emotie. Het probleem stelt zich gelukkig ook niet: de campusdecaan van de KUB woont in een villawijk in Meise, ver weg van die lelijke stad vol grijze gevels die smeken om een stevige laag Street Art.
Dé specialist in Vlaanderen van deze publieke kunstvorm, Bjorn Van Poucke, geeft verdere duiding: ‘
Het doel van Street Art Belgium is België mooier te maken. Al die lege ruimte, die blinde muren. Kijk eens uit het raam, zou dat zicht niet veel aangenamer zijn als het mooi gedecoreerd was? Als trotse Belg wil ik ons land een knapper uiterlijk geven. Het motto van Street Art Belgium is niet voor niets making Belgium beautiful, one piece at a time.”’(interview in het
Gentse studentenblad Schamper).
Bjorn is aan een grote opmars bezig als kunstkenner en curator, en doet verwoede pogingen om het genre salonfähig te maken, zeg maar: te vermarkten. De bedoeling is uiteindelijk dat overheden zelf deze Street-Artiesten engageren (met hem uiteraard als promotor en agent), om de lelijke plekken van dit land wat op te fleuren. Banksy, dé Britse bedenker van de Straatkunst met hoofdletter, is volop bezig om uit de catacomben te treden en wil nu wel eens geld verdienen. Ook de naam van Arne Quinze valt in dat interview, de man van de beruchte rode plastic rotsen aan de Oostendse dijk.
Ruik ik hier nu de gezonde zakenmansgeest van een clevere jongeman die een gat in de markt ziet? Welja, maar dan dat idee om België ‘mooi te decoreren – ruikt dat niet naar een ietwat theatrale opsmuk en wegstoppen van de verloedering, in plaats van ons te bezinnen waarom dit land zoveel innerlijke en uiterlijke lelijkheid uitstraalt? Misschien het meest gebetonneerde land van Europa, met straks nog een mega voetbalstadion erbij in Grimbergen, eens in vraag stellen, in plaats van een leger Street-artiesten los te laten om het beton museaal te verankeren?
Deze decoratieve opkalefatering van de publieke ruimte, over de hoofden van de bewoners heen, en dan nog meestal op stedelijke kankerplekken, zelden of nooit chique buurten of overheidsgebouwen, is veeleer kunst van de restauratie, verbonden met een soort City Marketing: hoe verkopen we in godsnaam dit hellegat weer aan de wereld? De uitgesponnen mediacampagne rond het fenomeen, én de positieve reactie van minister Gatz en andere Brusselse mandarijnen zouden daarop kunnen wijzen.
Het verhaal heeft twee kanten, zoveel is zeker. Een probleemstad in een probleemland stop je niet weg achter liters gevelverf, dat is letterlijk façadekunst. Voor de gewone man die een boete krijgt als hij zijn vuilzakken de avond ervoor buiten zet, doet zoveel artistieke vrijheid alleszins vreemd aan. Tenzij hij er ook in slaagt om het als Street Art te verkopen. Wat ons uiteindelijk niet eens zo ver van de Rock Strangers van Arne Quinze brengt.
Johan Sanctorum is filosoof, publicist, blogger en Doorbraak-columnist.