JavaScript is required for this website to work.
post

Bwana kitoko

ColumnJohan Sanctorum26/2/2015Leestijd 5 minuten

In de ‘beste’ neokoloniale traditie houdt de Belgische ontwikkelingshulp aan Congo vooral een corrupt regime in het zadel.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

‘De Congolees-Belgische vriendschap is geen vrijblijvende vriendschap’, aldus minister van Ontwikkelingssamenwerking Alexander De Croo (Open VLD), zopas terug van een bezoek aan Kinshasa samen met zijn collega-vicepremier Didier Reynders (MR). Een omzwachtelde manier om te zeggen dat er voorwaarden inzake mensenrechten en democratie verbonden waren aan de toegezegde 10 miljoen euro voor infrastructuurprojecten in Noord- en Zuid-Kivu. President Kabila jr. had nog maar net geprobeerd om de kieswet naar zijn hand te zetten om aan de macht te blijven. Het daarop volgende straatprotest leverde 27 doden op, terwijl het internet werd plat gelegd. Vandaar.

De uitspraak van De Croo viel slecht bij de presidentiële entourage. Een nukkige Kabila wou met Alexander niet op de foto: het zijn alweer de Vlamingen die het feest verknallen, moet hij gedacht hebben – zie ook de gepeperde uitspraken van Karel De Gucht in het verleden.

Tja, wat doen wij daar eigenlijk nog in Congo? Even het geheugen opfrissen.

De rijkste én de armste

Congo is een Belgische ex-kolonie, dat is nu eenmaal een feit. Het tumultueuze onafhankelijkheidsproces, begin de jaren ’60 van vorige eeuw, is onverbrekelijk verbonden met de historische speech van Patrice Lumumba op 30 juni 1960. Hij veegde niet alleen de daar aanwezige koning Boudewijn de mantel uit, hij beschuldigde ook de Belgen van misdaad tegen de menselijkheid en, veel erger nog: hij dreigde de mijnindustrie te nationaliseren.

Een goed jaar later werd hij geëxecuteerd en loste men zijn lichaam op in zwavelzuur, een actie getekend de CIA, met medeweten en goedkeuring van het Belgische koningshuis en de kringen daar rond. Dat blijkt uit documenten die in 2002 door de Verenigde Staten werden vrijgegeven.

Sindsdien heeft dit land nooit iets anders gekend dan corrupte, aan Amerika en het Westen verkleefde machthebbers. Dat heeft uiteraard alles te maken met de enorme rijkdom aan grondstoffen die Congo bezit. Tonnen koper, mangaan, zink, uranium, goud en diamant liggen nog op ontginning te wachten. De Congorivier bevat 80% van de planetaire kobaltvoorraad, noodzakelijk voor telecommunicatie (uw GSM dus), vliegtuigindustrie en allerlei hoogwaardige technologie. Daarnaast produceert dit vruchtbare land koffie, cacao, palmolie en oogst het tal van tropisch fruit.

Een aards paradijs zou men denken. Maar neen. Volgens de VN-index is Congo na Niger het minst ontwikkelde land ter wereld. Het gemiddelde daginkomen bedraagt er zowat één dollar, en dat is dan nog een gemiddelde. Velen verdienen een pak minder en leven uitsluitend van bedelarij, prostitutie en allerlei criminele overlevingstactieken. De reden van deze extreme armoede is bekend: de cohabitatie tussen een kleine, schatrijke elite rond de president met de buitenlandse mijnbedrijven zorgt ervoor dat de rijkdom niet terugvloeit naar de bevolking, en evenmin naar onderwijs, sociale zorg, infrastructuur. De buitenlandse bedrijven worden zowat aan een nultarief belast en sponsoren in ruil ongegeneerd het regime. Het gaat hoofdzakelijk om Amerikaanse multinationals, naast een aantal (ook weer sterk met onze koninklijke hofhouding verweven) Belgische industriële families, zoals Damseaux en Lippens. Vandaag proberen ook Zuid-Afrika en het grondstoffen-hongerige China een deel van de koek binnen te rijven.

‘Pacificatie’

De figuur die in 1965 Lumumba’s plaats mocht innemen, kolonel Mobutu Sese Seko, was de juiste man op de juiste plaats voor deze oligarchen. De multinationals konden ongestoord hun gang gaan met quasi-gratis arbeidskrachten. Zelf graaide Mobutu een onbecijferbaar fortuin bijeen op Zwitserse bankrekeningen (men schat tot 80% van het staatsinkomen!), terwijl zijn land grotendeels met ontwikkelingshulp werd recht gehouden. Onder deze met luipaardmuts getooide leider stierf zowat één derde van het ondertussen tot Zaïre omgedoopte land aan ondervoeding. Dat leidde uiteindelijk tot een machtsgreep in 1997 die Laurent-Désiré Kabila op de troon bracht, ooit een Lumumba-sympathisant, maar uiteindelijk niet veel meer of minder dan een Mobutu-kloon die het al even bruin bakte als zijn illustere voorganger.

Sindsdien is het land compleet onstabiel en platgelopen door allerlei rebellenmilities, veelal gesteund door buurlanden Oeganda en Rwanda, uiteraard ook op vinkenslag omwille van de  grondstoffenvoorraad. Het zwakke en onderbetaalde Congolese leger plundert en probeert hier en daar zelfs de mijnexploitatie voor eigen rekening over te nemen,- vandaar de beruchte ‘bloeddiamanten’. Die burgeroorlog gaat tot op vandaag door, ook onder zijn zoon Joseph Kabila die in 2001 na de moord op zijn vader de winkel overnam.

Trieste balans van een failed state die in feite nooit gedekoloniseerd is geweest. In dat opzicht is de zogenaamde ontwikkelingshulp puur theater, en de modale Congolees weet dat ook. Het subsidiëren van een stukje spoorweg of een kraamklinieklijkt op het eerste gezicht hulp die de bevolking zelf ten goede komt, maar is nader bekeken een gift aan Joseph Kabila en zijn entourage, met oog op een pacificatie van de regio.

Dat woord is zoals bekend een eufemisme: de projecten hebben vooral een kosmetisch karakter en moeten de Congolezen de indruk geven dat het beter gaat, zodat het establishment niet verontrust wordt. Dit contrarevolutionair aspect van ontwikkelingshulp speelt uiteraard in op onze emoties ten aanzien van de zwartjes en, jawel, de zogenaamde morele schuld van België als gewezen kolonisator.

De ‘vriendschap’, al dan niet met het opgeheven vingertje, en de dwangmatige rituele bezoeken aan de ex-kolonie horen bij dat theater. In wezen zijn het echo’s van de mythische reis van koning Boudewijn door het land in 1955. Hij werd er toen door een uitzinnige menigte als een halfgod ontvangen en kreeg de bijnaam Bwana Kitoko (‘edele meester’, volgens kenners echter ironisch bedoeld). De nostalgie naar die periode, vooral in francofoon België, vertroebelt de waarheid dat dit land andere leiders verdient en, erger, dat wij een tot in het merg corrupt regime in het zadel houden.

Vooruitziendheid

We zijn dus fout bezig: wie zo’n rijk-arm land steunt, steunt de ongelijkheid en het daarmee verbonden politiek stelsel. Een grondige herziening van de structurele ontwikkelingshulp aan Congo dringt zich op. Noodhulp in geval van hongersnood, droogte of epidemies kan uiteraard altijd. Voor de rest zou Vlaanderen, eens zelf bevoegd in deze materie, het verschil kunnen maken. Wij hebben stevige historische argumenten: het 19de eeuwse België van Leopold II hakte de handjes af in Congo maar behandelde ook de Vlamingen als tweederangsburgers en als petits nègres. De francofone nostalgie naar dat glorieus tijdperk is groot, en bepaalt voor een flink deel nog steeds de Belgische Afrika-diplomatie. Het zelfverzekerde optreden van figuren als Didier Reynders moet men in het licht van dat suprematisme bekijken. De strijd van de Congolezen daarentegen is voor een deel herkenbaar als onze strijd voor zelfbeschikking. Het is misschien niet toevallig dat de alhier verblijvende gemeenschap van uitgeweken dissidenten zich plots tot de N-VA wendde,- niet dat die partij daar verder veel mee deed.

Het enige wat Congo uit de verpaupering kan redden is een nieuw Lumumba-moment, de installatie van een volksregering die de florissante mijnindustrie én de voedselteelt nationaliseert, of er minstens stevig in participeert en ze fiscaal aanpakt. De opbrengsten horen het volk toe, niet de elites.  Ze dienen aangewend om de zo noodzakelijke infrastructuur uit te bouwen en een degelijk sociaal zorgsysteem op poten te zetten. Dat zal de rebellenlegertjes veel wind uit de zeilen nemen.

Als klein land kan België, of straks Vlaanderen, het Kabila-regime niet ten val brengen. Maar we kunnen wel het juiste signaal geven. En als straks het volk écht in opstand komt –en de voortekenen zijn er-, is het misschien wel interessant en moreel aangenaam om aan de juiste kant te staan, en niet gecatalogeerd te worden als steunpilaar van het ancien régime. Vooruitziendheid heet dat, een veel betere optie dan nostalgie.

Tags

Johan Sanctorum (°1954) studeerde filosofie en kunstgeschiedenis aan de VUB. Achtereenvolgens docent filosofie, tijdschriftuitgever, theaterdramaturg, communicatieconsultant en auteur/columnist ontpopte hij zich tot een van de scherpste pennen in Vlaanderen en veel gevraagd lezinggever. Cultuur, politiek en media zijn de uitverkoren domeinen. Sanctorum schuwt de controverse niet. Humor, ironie en sarcasme zijn nooit ver weg.

Commentaren en reacties