JavaScript is required for this website to work.
Multicultuur & samenleven

De aristocraat en het bruine verleden

Bij het overlijden van Richard von Weizsäcker

Dirk Rochtus31/1/2015Leestijd 4 minuten

Eén dag na de omineuze 30ste januari overleed de Duitse oud-bondspresident Richard von Weizsäcker. Eén enkele zin uit een toespraak levert hem een plaats in de geschiedenisboeken op.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Een bondspresident heeft niet veel macht. Dat hebben de vaders van het Grundgesetz, de grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland, bewust gewild. Nog te vers lag hen het optreden van Reichspräsident Paul von Hindenburg (1847-1934) in het geheugen. Die regeerde ten tijde van de republiek van Weimar als een ‘Ersatzkaiser’ en stilde zo het heimwee van de Duitse burgerij naar de monarchie. Hindenburg had de macht om het parlement te ontbinden, en deed dat ook. Hindenburg had de macht om de rijkskanselier te benoemen, en deed dat ook door op 30 januari 1933 de aanstellingsoorkonde van Adolf Hitler als Reichskanzler te ondertekenen. Die dag noemden de nationaalsocialisten de dag van de ‘Machtergreifung’, alsof ze het door hen gehate democratische bestel niet eens nodig hadden gehad om aan de macht te komen.

Visie

De oprichters van de Bondsrepubliek trokken lering uit het verleden. De parlementaire democratie zou geen ingebouwde zwakheden meer mogen vertonen waarvan extremisten van eender welke couleur gebruik zouden kunnen maken om haar te ondermijnen of uit te schakelen. Zo geschiedde het dat de grondwet de ‘Wirkungsmöglichkeiten’ van een bondspresident beperkt. Het machtigste wapen dat hij kan hanteren is dat van het woord. Van de bondspresident worden mooie, soms ook richtinggevende toespraken verwacht, met een visie op de democratie, of op de plaats van Duitsland in Europa en de wereld.

Loopbaan

Richard von Weizsäcker (1920-2015) was een meester van het woord. Hij stamde uit een voorname familie van ambtenaren, politici en wetenschappers uit Württemberg in Zuidwest-Duitsland. Zijn vader Ernst von Weizsäcker was staatssecretaris in het Auswärtiges Amt, het in de Berlijnse Wilhelmstraße gevestigde ministerie van Buitenlandse Zaken, zijn broer Carl Friedrich een beroemd fysicus en filosoof. Richard droeg van het begin van de Tweede Wereldoorlog tot het einde ervan het uniform van de Wehrmacht. Op de tweede dag van de inval van het Duitse leger in Polen zag hij zijn broer Heinrich een paar meter verwijderd van hem sneuvelen. Na de oorlog studeerde hij rechten en sloeg hij een politieke loopbaan in als lid van de Christlich-Demokratische Union Deutschlands (CDU). Hij was achtereenvolgens lid en vicevoorzitter van de Bondsdag (het federale parlement), burgemeester van West-Berlijn en van 1984 tot 1994 bondspresident. In die laatste functie kon hij zijn retorisch talent ten volle ontplooien, en dat deed hij bijvoorbeeld met een rede die hem beroemd zou maken, een rede die hij op 8 mei 1985 hield naar aanleiding van de veertigste jaardag van de capitulatie van Nazi-Duitsland.

‘De stenen gast’

Het naziverleden, de bruine ‘Vergangenheit’, blijft door Duitsland spoken. Hitler kijkt nog altijd als ‘der steinerne Gast’ (de ‘stenen gast’) toe wanneer politici, publicisten of academici elkaar in de haren vliegen over politieke en maatschappelijke thema’s. ‘Vergangenheit, die nicht vergehen will’, zo betitelde de historicus Ernst Nolte zijn opiniestuk in de Frankfurter Allgemeine Zeitung van 6 juni 1986 waarin hij de vraag stelde of Auschwitz niet een reactie op de Goelag, en de rassenmoord van de nazi’s niet een antwoord op de klassenmoord van de bolsjewisten was. Hierna woedde een jaar lang de ‘Historikerstreit’, een publicistisch debat tussen historici en filosofen onderling, waarbij vooral de beroemde filosoof Jürgen Habermas zich met succes keerde tegen pogingen om het unieke karakter van de Holocaust te relativeren.

De Vergangenheitsbewältigung (‘verwerking van het verleden’) sloopt ook de meest heilige huisjes, zoals dat van het Auswärtiges Amt (AA), het ministerie van Buitenlandse Zaken. In 2003 verordende de toenmalige bevoegde minister Joschka Fischer (Die Grünen) dat overleden diplomaten die lid van de nationaalsocialistische partij NSDAP waren geweest geen in memoriam mochten krijgen in de personeelskrant van het ministerie. Fischer gaf een onafhankelijke commissie van historici ook de opdracht om de geschiedenis van het AA tijdens het Derde Rijk en in de Bondsrepubliek te boek te stellen. Das Amt und die Vergangenheit ontkrachtte de mythe als zou het AA in de naziperiode een ‘oord van verzet’ geweest zijn. (Eckart Conze, Norbert Frei, Peter Hayes en Moshe Zimmermann, Das Amt und die Vergangenheit. Deutsche Diplomaten im Dritten Reich und in der Bundesrepublik, München, Blessing Verlag, 2010.)

Lakmoesproef

De juiste woorden vinden, de juiste toon aanslaan in de omgang met het verleden, het is de lakmoesproef voor elke Duitse politicus die zijn gehechtheid aan de waarden van de Bondsrepubliek wil bewijzen. Wie die test met glans doorstond, was toenmalig bondspresident Richard von Weizsäcker met voormelde redevoering. Weizsäcker noemde 8 mei 1945 ‘geen reden om te vieren’, omdat vele gewone Duitsers werden overmand door gevoelens van verdriet, verbittering of radeloosheid. Je kon moeilijk verwachten van de miljoenen Duitsers die uit Silezië, Pommeren, Oost-Pruisen en het Sudetenland waren verdreven dat elk van hen als individu op 8 mei 1945 stond te jubelen. Je kon dat ook moeilijk verwachten van de miljoenen Duitsers die hun woning en/of familieleden tijdens de geallieerde bombardementen of een vader, broer of zoon aan het front hadden verloren. 8 mei 1945 luidde ook de deling van Duitsland in; miljoenen Duitsers zouden onder communistische knoet geraken in de Sowjetische Besatzungszone (SBZ), de voorloper van de in 1949 opgerichte DDR. En toch zei Richard von Weizsäcker: ‘Der 8. Mai war ein Tag der Befreiung’. Want op 8 mei 1945 was het uit met het dictatoriale regime van de nazi’s dat zijn mensenverachtend systeem op brutale gewelduitoefening had gegrondvest. De president sloot de ogen niet voor het leed dat vele Duitsers hadden doorstaan, maar waarschuwde ervoor oorzaak en gevolg te verwisselen. De oorzaak van al dat leed is terug te voeren tot die omineuze, die onheilvolle dag in 1933, die 30ste januari, de dag waarop Hitler aan de macht kwam. Of zoals von Weizsäcker zei: ‘Aber wir dürfen nicht im Ende des Krieges die Ursache für Flucht, Vertreibung und Unfreiheit sehen (….) Wir dürfen den 8. Mai 1945 nicht vom 30. Januar 1933 trennen.’ (‘Maar we mogen niet in het einde van de oorlog de oorzaak voor vlucht, verdrijving en onvrijheid zien (…) We mogen de 8ste mei 1945 niet loskoppelen van de 30ste januari 1933.’)

Ervaring

Richard von Weizsäcker kende het pijnlijke verleden uit eigen ervaring, niet alleen door de soldatendood van zijn broer, maar ook door het ‘Wilhelmstraßenprozess’ (tegen leidende ambtenaren van het AA) in Nürnberg van 1947 tot 1949 waar zijn vader als oorlogsmisdadiger werd veroordeeld. Vader Ernst had als SS-brigadeführer en staatssecretaris in het AA deportatiebevelen van Franse joden naar Auschwitz ondertekend. Richard von Weizsäcker vond de juiste woorden voor de Bondsrepubliek om met dat verleden om te gaan. Hij was vooral een man van het woord, voelde zich als telg van een aristocratenfamilie ver verheven boven de politieke klasse met haar ‘Machtmenschen’. Dat bracht hem in conflict met mensen zoals de gewezen bondskanselier Helmut Kohl die zich niet vermeiden in mooie woorden, maar daden stelden zoals het volbrengen van de Duitse eenmaking in 1990.

Foto: (c) Reporters

Dirk Rochtus (1961) is hoofddocent internationale politiek en Duitse geschiedenis aan de KU Leuven/Campus Antwerpen. Hij is voorzitter van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Zijn onderzoek gaat vooral over Duitsland, Turkije, en vraagstukken van nationalisme.

Commentaren en reacties