JavaScript is required for this website to work.
post

De Armeense schaduw (deel I)

Honderd jaar Armeense genocide

Dirk Rochtus15/4/2015Leestijd 6 minuten

De volkenmoord op de Armeniërs, precies 100 jaar geleden, weegt als een loden last op Turkije. Het land geraakt er niet mee in het reine.

Aangeboden door de abonnees van Doorbraak

Dit gratis artikel wordt u aangeboden door onze betalende abonnees. Als abonnee kan u ook alle plus-artikelen lezen. Doorbreek de bubbel vanaf €4.99/maand.

Ik neem ook een abonnement

Armenië maakt zich op voor de herdenking van de massamoord op de Armeniërs door de machthebbers van het Ottomaanse Rijk, op 24 april precies honderd jaar geleden. Turkije verzet zich hardnekkig tegen de bestempeling van de toenmalige deportatie van de Armeniërs als genocide. Dat bleek nog maar eens uit de woedende reactie van Ankara op de paus die het G-woord in de mond nam. ‘1915’ werpt nog altijd een schaduw op Turkije en belast zijn relaties met Armenië, maar ook met vele andere landen die de moord op de Armeniërs als genocide erkennen.

De volgende passages over de Armeense genocide zijn overgenomen uit mijn boek ‘Turbulent Turkije’ dat in 2011 bij Pelckmans verscheen.

Het lot dat de Armeense minderheid in het Ottomaanse Rijk ten deel viel, zorgt nog altijd voor beroering in Turkije. En ook daarbuiten. Vroeger en nu. Vroeger – dat wil zeggen: in de 19de eeuw – verlangden de Europese machten van de sultan dat hij de christelijke minderheden, Grieken en Armeniërs, in zijn Rijk zou beschermen. Zulke beschermingsrechten werden al gestipuleerd in het Vredesverdrag van Adrianopolis van 1829. De Krimoorlog (1854-1856) ontbrandde ook omdat Rusland en Frankrijk zich inmengden in een twist tussen katholieken en orthoxe christenen over het hoederecht over de Heilige Plaatsen in Jeruzalem dat tot het Ottomaanse Rijk behoorde. Het lot van de christelijke minderheden onder het gezag van de sultan vormde slechts een excuus voor de Europese machten om hun eigenbelangen in het Ottomaanse Rijk erdoor gedrukt te krijgen. Het was deel van de ‘Oosterse kwestie’: Rusland hoopte op vrije doorvaart door de Bosporus, Frankrijk en Groot-Brittannië wilden hun economische en koloniale belangen in het oostelijke zeebekken van de Middellandse Zee veilig stellen. Na afloop van de zoveelste oorlog tussen Rusland en het Ottomaanse Rijk organiseerde de Duitse kanselier Bismarck in 1878 het Congres van Berlijn. Behalve veel gebiedsverlies moesten de Ottomanen ook aanvaarden dat de Armeniërs vermeld werden als een minderheid van wie de sultan het welzijn en de veiligheid diende te waarborgen. Al die mooie verklaringen ten spijt zouden de Jong-Turkse heersers in 1915 definitief een einde maken aan de aanwezigheid van het Armeense volk en zijn cultuur op Anatolische bodem.

Klok

Ook vandaag de dag staat de Armeense kwestie op de internationale agenda. Armenië en de Armeense diaspora slaagden er in op 24 april 2005, bij de 90ste verjaardag van wat als het begin van de Armeense genocide geldt, de aandacht van de wereldwijde publieke opinie op deze kwestie te vestigen. Sindsdien tikt de klok ongenadig verder naar de honderdste verjaardag in 2015, een dag die zeker niet onopgemerkt zal voorbijgaan. Verschillende parlementen van staten overal ter wereld hebben al een resolutie aangenomen waarin ze de verdrijving van de Armeniërs uit Anatolië als genocide bestempelen. De stem van het ene parlement weegt al wat zwaarder door dan het andere. Zeker als achter zo een resolutie ook nog iets anders zou kunnen vermoed worden zoals de afwijzing van de Turkse ambities om lidstaat van de EU te worden. De momenten waarop zo iets gebeurt, liggen de Turken dan ook zwaar op de maag.

‘Verrader’

De 12de oktober van het jaar 2006 was zo een dag. In feite was het een dag vol gemengde gevoelens voor de Turken. Het Franse parlement keurde toen een wetsvoorstel van de socialistische fractie goed om de ontkenning van de Armeense genocide strafbaar te stellen. Dat is niet niks, want Frankrijk is een van de gangmakers van het buitenlandbeleid van de EU en oefent ook een beslissende invloed uit op de vraag of Turkije ooit zal kunnen toetreden tot de EU. Het Franse wetsvoorstel kon dan ook gelezen worden als een manoeuvre om het Turkije nog moeilijker te maken, moreel alvast, zijn Europese droom te realiseren.

Op hetzelfde moment maakte het Nobelcomité in Oslo bekend dat de hoogste onderscheiding voor literatuur naar de Turkse auteur Orhan Pamuk ging. Woede in Turkije aan de ene kant over deze Franse wet, trots aan de andere kant (maar niet onverdeeld) omdat een ‘grote zoon van de Turkse natie’ de Nobelprijs voor literatuur in de wacht sleepte.

Toch stonden de twee gebeurtenissen niet los van elkaar. Over beide zweeft de schaduw van het gekwelde Armeense volk. Was het niet diezelfde Pamuk die in een interview met een Zwitserse krant het grote zwijgen van de Turkse maatschappij over de moord op de Armeniërs had doorbroken? Dat deze ‘verrader’ nu nog eens werd geëerd met de Nobelprijs, was er te veel aan voor extreme Turkse staatsnationalisten. Hun poging om hem in de cel te doen belanden wegens ‘belediging van de Turkse identiteit’ was al gestrand op de ijzeren wil van de heersende politieke klasse om Turkije de Europese Unie (EU) binnen te loodsen. Maar Pamuk kan niet meer zorgeloos door de straten van Istanbul struinen. Teveel onverdraagzame medeburgers lusten hem rauw.

Discussie

Waar draait het allemaal om? Op 24 april 1915 gaven de Jong-Turkse heersers van het Ottomaanse Rijk het bevel om honderden leden van de Armeense elite in Constantinopel (het huidige Istanbul) te arresteren. De rest van hun Armeense onderdanen die verspreid woonden over heel Anatolië, maar vooral in het oostelijke deel, lieten ze bijeenbrengen op bepaalde plaatsen om ze vervolgens te laten deporteren richting Syrië. Het zouden marsen van de dood worden. De coördinatie van de operatie lag in handen van het centrale comité van de regeringspartij (İttihad ve Terakki); de Turkse gendarmerie voerde de deportaties uit.

Twee vragen beheersen nog altijd de discussie: Was de verdrijving met de dood van velen tot gevolg een geplande actie met als doel de gehele of gedeeltelijke vernietiging van een etnische of religieuze groep? Hoeveel Armeniërs zijn er precies gestorven? Een positief antwoord op de eerste vraag zou de verdrijving bestempelen als genocide in de zin van de Conventie over Preventie en Bestraffing van Volkenmoord van de Verenigde Naties uit 1948. Turkije weert zich tegen het gebruik van het begrip ‘genocide’ en verwijst naar de oorlogsomstandigheden. Russische troepen waren in 1915 in Oost-Anatolië binnengevallen. Het regime van de Jonge Turken zou de Armeniërs om veiligheidsredenen uit de oorlogszone hebben gedeporteerd. De Turkse versie nam de laatste jaren zelfs een offensief karakter aan door te stellen dat de Armeniërs in de hoop op een eigen staat met de Russische ‘bevrijders’ collaboreerden en zelfs overgingen tot het vermoorden van Turkse dorpelingen. In deze versie zouden de Armeniërs als aanstichters zelf ‘schuldig’ zijn aan hun ondergang. Maar de genocide past in een breder kader; haar tentakels reiken tot in de periode van sultan Abdülhamid. Deze bloeddorstige despoot had in 1878 de grondwet opgeschort en begon de rechten van de christelijke minderheden in te perken. Hij richtte Koerdische ruiterregimenten op, de zogenaamde Hamidiye, die Armeense dorpen overvielen. Het verzet van Armeense dorpsbewoners in 1893 tegen de bovenmatige belastingdruk werd bloedig de kop ingedrukt. In 1895 kwamen er rond de 100.000 Armeniërs om bij pogroms in het zuiden van Anatolië. Een Armeens nationalisme stak de kop op wat op zijn beurt dat van de Turken deed opflakkeren. Sowieso werd het Turkse nationalisme al een hele tijd gevoed door de reactie op het streven van Grieken, Serviërs en Bulgaren naar onafhankelijkheid. De etnische conflicten deed miljoenen moslims het op een lopen zetten uit de Balkan. Talloze moslims lieten ook het leven, een onbekend trauma dat Turkije niet vergeten is. Dat vele van die immigranten zich vestigden in Armeens gebied, wakkerde de spanningen tussen moslims en christenen nog aan. De Jonge Turken die in 1909 de macht grepen, hadden niet alleen de secularisering van de staat, maar ook de turkificering van de maatschappij voor ogen. Minderheden golden als een storend element in de opbouw van een sterke Turkse natiestaat. De Eerste Wereldoorlog zou de plannen voor een ‘zuivering’ van Anatolië in de hand werken. De oorlog radicaliseerde het denken en bood de gelegenheid om zich te ‘ontdoen’ van de minderheden, in casu de Armeniërs.

Paranoia

De nederlaag van het Ottomaanse leger tegen de Russische invaller in de winter van 1914 en de landing van Britse en Nieuw-Zeelandse troepen bij Gallipoli op de Dardanellen ten zuiden van Istanbul in april 1915 versterkten de angst en paranoia van het Jong-Turkse regime. De opstand van de Armeense bewoners van de stad Van in Oost-Anatolië op 20 april 1915 speelde de machthebbers het bewijs in handen als zouden de Armeniërs als geheel een bedreiging vormen. Het Jong-Turkse regime dat zich al in zo een benarde positie bevond, zou zich wel moeten verdedigen. Turkije ontkent dat er een vernietigingsplan achter de verdrijving zat. Er zouden geen schriftelijke bevelen in die zin bestaan. Maar op zich zijn die ook niet nodig, de meeste bevelen werden mondeling doorgegeven. Bovendien zijn er heel wat documenten vernietigd of verloren gegaan in de woelige oorlogsjaren.

Een bijzondere rol speelde het Duitse Keizerrijk als bondgenoot van het Ottomaanse Rijk. De enige buitenlanders in Anatolië tijdens de oorlog waren Duitse diplomaten en militaire adviseurs. Zij wisten wat er gaande was en rapporteerden aan Berlijn over de plaatselijke gebeurtenissen. De Duitse theoloog Johannes Lepsius bijvoorbeeld schreef een verslag over de ’toestand van het Armeense volk in Turkije’. De Duitse overheid was op de hoogte, maar voelde er niets voor om de bondgenoot voor het oog van de wereld aan de schandpaal te laten nagelen. Rijkskanselier Theobald von Bethmann Hollweg liet in december 1915 zijn ambassadeur in Istanbul weten dat Duitsland zijn Ottomaanse bondgenoot niet mocht afvallen. Raison d’état primeerde op het lot van de Armeniërs. De Duitse documenten uit die tijd worden nog altijd bewaard in het archief van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Berlijn. De Duitse wetenschapper Wolfgang Gust kwam na lectuur ervan tot de bevinding dat er achter de verdrijving van de Armeniërs een ‘planmatigheid’ schuilging en dat ze dus als volkenmoord te kwalificeren valt.

De andere vraag betreft het aantal doden. De schattingen door historici lopen uiteen van 600.000 tot anderhalf miljoen. De Turkse overheid houdt het bij 300.000 slachtoffers, de Armeense bij anderhalf miljoen. Het laatste cijfer slaat op het aantal Armeniërs dat in Anatolië woonde. Vandaag bestaat er nog een minderheid van 60.000 Armeniërs die vooral in Istanbul gevestigd is. Een aantal had het gehaald naar Syrië en ligt aan de oorsprong van de diaspora, de gemeenschap van Armeniërs die overal ter wereld verspreid leven (met als zwaartepunten Amerika, Frankrijk, Libanon). Onder de verdrevenen waren ook veel meisjes en jonge vrouwen die door een Turkse familie werden opgenomen en na bekering tot de islam een nieuwe naam en dus ook een nieuwe identiteit verkregen.

Uit: Dirk Rochtus, Turbulent Turkije. Europese of Aziatische Tijger?, Pelckmans 2011, 188 p., ISBN 9789028964921

@ www.trouw.nl

Personen

Dirk Rochtus (1961) is hoofddocent internationale politiek en Duitse geschiedenis aan de KU Leuven/Campus Antwerpen. Hij is voorzitter van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN). Zijn onderzoek gaat vooral over Duitsland, Turkije, en vraagstukken van nationalisme.

Commentaren en reacties